ECLI:NL:CRVB:2011:BP2961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 1 september 2008 geen recht op uitkering op basis van de Wet WIA toekende, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder was dan 35%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 februari 2011 uitspraak gedaan.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op de zitting, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere stellingen herhaald en betwist dat hij in staat is om de functies te vervullen die aan de schatting ten grondslag liggen. Hij heeft medische rapporten overgelegd van een neuroloog en een gz-psycholoog ter onderbouwing van zijn standpunt.
De Raad heeft de overgelegde medische informatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen nieuw licht werpt op de door het Uwv vastgestelde beperkingen. De Raad heeft opgemerkt dat de onderzoeken die ten grondslag liggen aan de rapporten pas na de datum in geding hebben plaatsgevonden en dat de rapporten niet aantonen dat de bevindingen ook gelden voor de gezondheidssituatie van appellant op 1 september 2009. De Raad heeft de schatting van de arbeidsongeschiktheid beoordeeld en vastgesteld dat, ondanks het wegvallen van een functie, de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds onder de 35% blijft.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.