ECLI:NL:CRVB:2011:BP2961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5847 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 1 september 2008 geen recht op uitkering op basis van de Wet WIA toekende, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder was dan 35%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 februari 2011 uitspraak gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op de zitting, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere stellingen herhaald en betwist dat hij in staat is om de functies te vervullen die aan de schatting ten grondslag liggen. Hij heeft medische rapporten overgelegd van een neuroloog en een gz-psycholoog ter onderbouwing van zijn standpunt.

De Raad heeft de overgelegde medische informatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen nieuw licht werpt op de door het Uwv vastgestelde beperkingen. De Raad heeft opgemerkt dat de onderzoeken die ten grondslag liggen aan de rapporten pas na de datum in geding hebben plaatsgevonden en dat de rapporten niet aantonen dat de bevindingen ook gelden voor de gezondheidssituatie van appellant op 1 september 2009. De Raad heeft de schatting van de arbeidsongeschiktheid beoordeeld en vastgesteld dat, ondanks het wegvallen van een functie, de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds onder de 35% blijft.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.

Uitspraak

09/5847 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 september 2009, 08/1801 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.E. Vancraeynest, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 februari 2010 zijn namens appellant nadere medische stukken overgelegd naar aanleiding waarvan, op verzoek van de Raad, het Uwv reacties van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft ingezonden.
Bij brief van 22 november 2010 heeft mevrouw Vancraeynest de Raad meegedeeld niet langer als gemachtigde van appellant op te treden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 24 oktober 2008 door het Uwv bekend gemaakte besluit. Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 29 juli 2008 dat voor appellant met ingang van 1 september 2008 geen recht op uitkering is ontstaan omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerder in bezwaar en beroep naar voren gebrachte stellingen herhaald. Hij is van mening dat zijn medische beperkingen door het Uwv onjuist zijn ingeschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van neuroloog drs. C.A.M. Henke van 15 oktober 2009 en een rapport van gz-psycholoog M. van de Laar van 28 oktober 2009 overgelegd. Hij betwist dat hij met zijn beperkingen in staat is om de functies te vervullen die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek voldoende uitgebreid en zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen van appellant juist zijn ingeschat. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht, informatie van de behandelend sector meegewogen en rekening houdende met appellants klachten beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Voorts heeft de verzekeringarts aanleiding gezien energetische beperkingen aan te nemen. De beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
7 juli 2008. In het kader van de heroverweging in bezwaar kon de bezwaarverzekeringsarts, mede op basis van informatie verkregen van de huisarts van appellant, tot de conclusie komen dat met de FML de mogelijkheden van appellant, bij wie geen duidelijke of slechts geringe afwijkingen zijn gevonden, niet zijn overschat.
4.2. De in hoger beroep namens appellant overgelegde medische informatie werpt geen ander licht op de door het Uwv vastgestelde en in de eerder genoemde FML neergelegde beperkingen. Allereerst merkt de Raad op dat de onderzoeken, waarvan de bevindingen de grondslag vormen voor de in hoger beroep overgelegde rapporten, eerst in oktober 2009 hebben plaatsgevonden. Verder blijkt uit deze rapporten niet dat de bevindingen eveneens van toepassing zijn op de gezondheidssituatie van appellant op de datum hier in geding, te weten 1 september 2009. Aan deze rapporten kan niet die waarde kan worden toegekend die appellant daaraan toegekend zou willen zien. De Raad ziet geen aanleiding om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde medische informatie, zoals neergelegd in zijn rapport van 14 april 2010, voor onjuist te houden.
4.3. De schatting is gebaseerd op de functies bezorger pakketten e.d. (SBC code 111230), heftruckchauffeur (SBC code 282112) en administratief medewerker (beginnend) (SBC code 315090). Uit het in hoger beroep door de bezwaararbeidsdeskundige overgelegde rapport blijkt dat een van de functies onder de SBC code 111230, te weten de functie bezorger pakketten e.d., een omvang van 9 uur per dag kent, terwijl appellant gemiddeld ongeveer 8 uur per dag kan werken. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat deze functie niet toelaatbaar is en dat dit tot gevolg heeft dat er onder SBC code 111230 onvoldoende arbeidsplaatsen resteren.
4.4. Met de bezwaararbeidsdeskundige is de Raad van oordeel dat het wegvallen van deze functie voor de uitkomst van de schatting geen consequenties heeft. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 23 juli 2008 de geschiktheid van de ook aan appellant voorgehouden functie van postbesteller (SBC code 282080) voldoende toegelicht. Berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid met meeneming van de functie van postbesteller, leidt nog steeds tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
5. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M. Mostert.
IvR