08/713 WIA-T en 08/1328 WIA-T
T U S S E N U I T S P R A A K
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 december 2007, 06/3610 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 januari 2011
Namens appellante heeft mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuw besluit op bezwaar (hierna: bestreden besluit 2), gedateerd 1 februari 2008, ingezonden.
Bij brief van 30 juli 2009 is namens appellante een expertise-rapportage van de revalidatiearts drs. M.D.F. van Eijsden-Besseling van 12 juni 2009 ingediend.
Hierop heeft het Uwv gereageerd bij schrijven van 13 augustus 2009, met als bijlage de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, gedateerd 13 augustus 2009.
Vervolgens hebben partijen daarop over en weer gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. In de Braekt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Lavrijssen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en de revalidatiearts dr. R.M. van Mechelen tot deskundige benoemd. Deze heeft op 7 juli 2010 rapport uitgebracht.
Partijen hebben daarop over en weer gereageerd waarna de deskundige in een rapport van 30 augustus 2010 zijn standpunt heeft toegelicht.
Hierop heeft het Uwv gereageerd bij schrijven van de bezwaarverzekeringsarts van 7 september 2010.
Vervolgens hebben beide partijen de Raad toestemming verleend om nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
1.1. Appellante is op 2 maart 2004 uitgevallen voor haar voltijdse werk als notarieel secretaresse in verband met overbelastingsklachten aan de linkerarm in combinatie met een aangeboren Erbse parese aan de rechterarm. Bij besluit van 24 februari 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor betrokkene met ingang van 28 februari 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de ingevolge de Wet WIA omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 juli 2006 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het tegen bestreden besluit 1 gerichte beroep van appellante gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft zij overwogen dat zij, met inachtneming van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 augustus 2006 waarbij deze de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast ten aanzien van schroefbewegingen met armen en handen, geen aanleiding ziet om de medische grondslag van bestreden besluit 1 voor onjuist te houden. Nu deze aanpassing echter pas in de beroepsprocedure heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat bestreden besluit 1 vernietigd moet worden. Nu de bezwaararbeidsdeskundige in de beroepsfase de functie machinaal metaalbehandelaar (SBC-code 264121) alsnog ongeschikt heeft geacht en daarvoor in de plaats heeft gesteld de functie surveillant bewaking (SBC-code 342023) en de gemachtigde van het Uwv vervolgens ter zitting van de rechtbank heeft erkend dat laatstgenoemde functie eveneens alsnog als ongeschikt dient te worden beschouwd, heeft de rechtbank overwogen dat de tweede reservefunctie van portier, toezichthouder (SBC-code 342021) voor de schatting in aanmerking zou kunnen komen. Nu deze functie echter een reductiefactor kent, sluit zij niet uit dat dit gevolgen kan hebben voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. De rechtbank heeft in verband met deze arbeidskundige problematiek geen aanleiding gezien om rechtsgevolgen in stand te laten en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen door haar in de uitspraak is overwogen.
2.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat door de rechtbank onvoldoende waarde is gehecht aan de door haar in eerste aanleg ingediende rapportages van revalidatiearts E.J. Schouten en neuroloog R.A.J.A.M. Bernsen. De resultaten van de zogenoemde Mast-test, welke test onderdeel uitmaakte van het totale door Schouten verrichte onderzoek, zijn wel degelijk representatief en hadden moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen. Voorts heeft zij aangevoerd dat de voorgehouden functies ongeschikt voor haar zijn.
2.2. Het Uwv heeft in de uitspraak van de rechtbank berust en hangende het hoger beroep bij bestreden besluit 2 opnieuw het bezwaar ongegrond verklaard. Het medisch standpunt is hierbij ongewijzigd gebleven. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de functies van parkeercontroleur (SBC-code 342022), verkoper winkel (SBC-code 317014) en portier, toezichthouder (SBC-code 342021) gebruikt voor de theoretische schatting. Rekening houdend met de urenomvang van deze functies in relatie tot de urenomvang van de maatmanfunctie, tot uiting komend in de bij de functies vermelde reductiefactoren, is het Uwv (wederom) uitgekomen op een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35.
3.1. De Raad acht het hoger beroep van appellante op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen bestreden besluit 2.
3.2. Appellante heeft hierop aangegeven dat de gronden van het hoger beroep tevens zijn gericht tegen bestreden besluit 2 en heeft ter onderbouwing van deze gronden een expertise-rapport van Van Eijsden-Besseling, gespecialiseerd in KANS (klachten aan armen, nek en/of schouder) gedateerd 12 juni 2009, ingediend.
3.3. In zijn rapport van 7 juli 2010 komt revalidatiearts Van Mechelen - na uitgebreid lichamelijk onderzoek van appellante - in antwoord op vragen van de Raad tot de volgende bevindingen en conclusies. Appellante ondervond op de datum in geding,
28 februari 2006, ten aanzien van de rechterarm beperkingen ten gevolge van zowel een bovenste als een onderste plexus-brachialis-laesie met gedeeltelijke uitvalsverschijnselen (Erbse parese), voortkomend uit een geboortetrauma. Daarnaast was sprake van beperkingen ten aanzien van haar linkerarm ten gevolge van overbelasting (KANS). Voorts had appellante nek- en lage rugklachten. Het medisch onderzoek van het Uwv is onvolledig geweest en bevat manifeste contradicties. Hieruit kan geen betrouwbare FML worden samengesteld. Tweehandig werken moet worden vermeden en appellante is beperkt ten aanzien van zwaar duwen en trekken, zwaar tillen en dragen, frequent zware lasten hanteren, reiken rechts, frequent reiken links, actief boven schouderhoogte werken, beeldschermwerk (met name toetsenbord en muis), hoofdfixatie, hoog handelingstempo, langer dan 5 minuten aaneenschrijven, langdurig autorijden, trillingsbelasting bovenste extremiteiten, schroefbewegingen met armen en handen, langdurig zitten in statische houding en klimmen alsmede een urenbeperking tot maximaal 6 uur per dag, waarbij bovendien regelmatig kleine pauzes mogelijk moeten zijn. Appellante is niet in staat om werk te verrichten waarbij lopend en staand een handcomputer dient te worden gedragen en af en toe te worden gebruikt.
3.4. In een reactie van 20 juli 2010 stelt de bezwaarverzekeringsarts dat het rapport van Van Mechelen niet bruikbaar is omdat uit dat rapport blijkt van waarde-oordelen van de deskundige over (de werkwijze van) het Uwv, hetgeen in strijd is met de richtlijn medisch specialistische rapportage (Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage, WMSR). Er is geen sprake van een onpartijdige, neutrale opstelling van de deskundige bij de uitvoering van het hem door de Raad opgedragen medisch onderzoek.
3.5. Van Mechelen heeft hierop gereageerd. Hij is bij zijn eerdere conclusie gebleven en heeft aangegeven dat hij niet de bedoeling heeft (gehad) om waarde-oordelen uit te spreken ten aanzien van de werkwijze van het Uwv.
3.6. De bezwaarverzekeringsarts is blijkens zijn reactie van 7 september 2010 bij zijn opvatting gebleven dat aan het expertise-rapport van de deskundige geen grondslag ontleend kan worden voor de beoogde aanscherping van de FML, nu het rapport onjuiste waarde-oordelen bevat en ook vooroordelen en daarom niet neutraal/onpartijdig is.
3.7. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze regel is gerechtvaardigd. Gezien de door Van Mechelen als door de Raad ingeschakelde deskundige uitgebrachte rapporten van
7 juli 2010 en 30 augustus 2010 heeft de Raad geen aanleiding gevonden diens oordeel niet te volgen. Van Mechelen heeft grondig medisch onderzoek verricht en zijn rapport is consistent en inzichtelijk. Zijn conclusies volgen naar het oordeel van de Raad uit zijn onderzoeksbevindingen en komen bovendien overeen met de bevindingen van revalidatiearts Van Eijsden-Besseling, die gespecialiseerd is in KANS-problematiek. De Raad begrijpt de rapporten van 7 juli 2010 en 30 augustus 2010 aldus dat Van Mechelen heeft onderzocht of de beperkingen van appellante op medisch verantwoorde wijze zijn vastgesteld en voorts of deze beperkingen correct zijn, waarbij hij heeft geconstateerd dat het medische onderzoek van appellante door de (bezwaar)verzekeringsarts onvolledig is geweest en de medische rapportage contradicties bevat, hetgeen naar het oordeel van de Raad niet strijdig is met de richtlijn WMSR, doch getuigt van een kritisch oordeel van de deskundige ten aanzien van de onderhavige verzekeringsgeneeskundige beoordeling, hetgeen niet ongeoorloofd is. Uitgaande van beide rapporten van de deskundige is de Raad van oordeel dat het onderzoek van deze deskundige zorgvuldig is geweest en de daaruit getrokken conclusies afdoende zijn onderbouwd. Naar het oordeel van de Raad is de FML, ook zoals deze is aangepast op 25 augustus 2008, derhalve niet (geheel) juist, zodat de ter beoordeling voorliggende bestreden besluiten 1 en 2 op een niet toereikende medische grondslag berusten.
3.8. Dit leidt tot het oordeel dat bestreden besluit 1 terecht is vernietigd, zij het op andere gronden dan in de aangevallen uitspraak vermeld. Die uitspraak zal daarom in de (eind)uitspraak worden bevestigd.
3.9. Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit 2 ziet de Raad aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het in de laatste volzin van 3.7 aangeduide gebrek in bestreden besluit 2 te herstellen. Het Uwv dient hiertoe de medische grondslag van bestreden besluit 2 in overeenstemming te brengen met het oordeel van de deskundige, waarbij ook het standpunt van de deskundige ten aanzien van het gebruik van een handcomputer dient te worden overgenomen.
De Centrale Raad van Beroep,
Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in bestreden besluit 2 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2011.