ECLI:NL:CRVB:2011:BP2680

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2170 WWB-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van mr. A.B.J. van der Ham in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. A.B.J. van der Ham, ingediend door verzoeker. Dit verzoek was gebaseerd op de gronden van incompetentie, partijdigheid en kreukbaarheid van de gewraakte raadsheer, maar bevatte geen specifieke feiten of omstandigheden die deze gronden onderbouwden. De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek om wraking niet voldeed aan de eisen van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat er concrete aanwijzingen zijn voor een mogelijke schending van de rechterlijke onpartijdigheid.

Verzoeker had eerder verzet aangetekend tegen een uitspraak van de Raad van 24 augustus 2010. Voorafgaand aan de zitting op 21 december 2010 had verzoeker verzocht om wraking van mr. A.B.J. van der Ham, maar zowel verzoeker als de gewraakte raadsheer hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om gehoord te worden tijdens de zitting op 18 januari 2011. De Raad benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen.

De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van mr. A.B.J. van der Ham in twijfel trokken. Het verzoek om wraking werd dan ook afgewezen. Tevens werd opgemerkt dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter in deze zaak niet in behandeling wordt genomen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/2170 WWB-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
B E S L I S S I N G
op het verzoek ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker).
Datum uitspraak: 25 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van de Raad van 24 augustus 2010, 10/2170 WWB.
Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad van 21 december 2010 heeft verzoeker bij brief van 16 december 2010 verzocht om wraking van mr. A.B.J. van der Ham.
Verzoeker en de hiervoor genoemde raadsheer zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 18 januari 2011, van welk gelegenheid verzoeker en mr. A.B.J. van der Ham geen gebruik hebben gemaakt.
II. OVERWEGINGEN
1. In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit artikel is ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen schijn van rechterlijke partijdigheid.
2. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1995, LJN ZD0257).
3. Als wrakingsgrond is aangevoerd incompetentie, partijdigheid en kreukbaarheid van mr. Van der Ham zonder vermelding van feiten of omstandigheden waarop die grond is gebaseerd. Ten aanzien van de gewraakte raadsheer bevat het verzoek om wraking derhalve geen aanwijzing voor de aanwezigheid van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4. De omstandigheid dat een verzoek om een zitting uit te stellen niet wordt gehonoreerd, hetgeen op zichzelf als een procedurele beslissing moet worden gezien, levert evenmin een dergelijke omstandigheid op.
5. Voor dit geding ten overvloede merkt de Raad nog op dat, voor zover bij verzoeker nog onduidelijkheid mocht bestaan inzake het onderwerp van geschil, de uitspraak van de Raad van 24 augustus 2010, 10/2170 WWB - waartegen verzet is aangetekend - gelezen in samenhang met de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 maart 2010, 09/1757 WWB - waarvan verzoeker in hoger beroep is gekomen - daaromtrent de vereiste duidelijkheid biedt.
6. Uit hetgeen onder 3 en 4 is overwogen volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van (schijn van) partijdigheid van mr. Van der Ham, zodat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
7. De Raad merkt ten slotte nog op dat ingevolge artikel 8:16, vierde lid, van de Awb een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter in deze zaak niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden aangevoerd die pas na het eerder verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af.
Aldus gegeven door C. van Viegen als voorzitter en R.H.M Roelofs en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R. Scheffer.
RB