[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 maart 2009, 08/5069 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 januari 2011
Namens appellante heeft mr. F.C. Werts, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Namens appellante is verschenen mr. M.M. van Egmond, advocaat te ’s-Gravenhage, en ir. A.Th. Polet. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal en mr. A.P. van den Berg. Het geding is gevoegd behandeld met de gedingen geregistreerd onder de nummers 09/1618 TRP, 09/229 TRP, 09/2165 TRP, 09/348 TRP, 09/358 TRP, 09/3814 TRP, 09/2854 TRP, 09/5291 TRP en 08/6984 TRP. In ieder geding zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
1.1. Bij besluit van 17 april 2008 heeft de Svb appellante medegedeeld dat zij geen recht heeft op een eenmalige uitkering op basis van de Tijdelijke Regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening (Stcrt. 2006, 243, gewijzigd bij Regeling van 27 augustus 2007, Stcrt. 2007, 170, hierna: TRP), omdat appellante haar aanvraag niet tijdig heeft ingediend.
1.2. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 30 mei 2008 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante benadrukt dat zij analfabete is en niet zelfstandig haar administratie kan bijhouden. Appellante wordt daarbij vier maal per jaar door een ambtenaar van de gemeente bijgestaan. Ontvangt zij een aangetekend schrijven, dan komt een kennis uit Zeeland om haar te assisteren. Haar ontbreken de financiële middelen om vaker iemand in te schakelen, zodat zij afhankelijk is van vrijwilligers. Het niet tijdig indienen van de aanvraag kan appellante dan ook niet tegen geworpen worden, aldus de gemachtigde van appellante.
3.2. Daarnaast heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat bij het indienen van de aanvraag voor de TRP geen sprake is van een fatale termijn, dat aan appellante geen redelijke termijn, namelijk slechts vier weken, is gegund en dat voorbij wordt gegaan aan de doelstelling van de regeling, namelijk dat zo veel mogelijk rechthebbenden aan de regeling deel konden nemen.
4. De Raad dient in de eerste plaats te bezien of hij bevoegd is van het onderhavige hoger beroep kennis te nemen. De Raad stelt vast dat de TRP niet is opgenomen in de bij de Beroepswet behorende bijlage. Dit houdt in beginsel in dat de Raad niet bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen, tenzij zou moeten worden gezegd dat de TRP een zodanige verwantschap heeft met de op genoemde bijlage geplaatste dan wel anderszins aan de Raad toebedeelde wetten en regelingen, dat aan de Raad desondanks de bevoegdheid zou dienen toe te komen in hoger beroep te oordelen over het geschil. Naar het oordeel van de Raad doet deze situatie zich hier voor. De onderhavige regeling vertoont duidelijke aanknopingspunten met de wetten en regelingen op het gebied van (bijstands)uitkeringen welke tot de rechtsmacht van deze Raad behoren.
5. Ten aanzien van het eigenlijke geschil in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
5.1. De TRP is een regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 december 2006. De regeling is getroffen om tegemoet te komen aan de door de Tweede Kamer geuite wens een regeling te treffen voor een groep mensen die gescheiden is voor 27 november 1981 en geen gebruik kan maken van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De regeling hield in dat, als aan een aantal vereisten was voldaan, een rechthebbende in aanmerking kwam voor een eenmalige tegemoetkoming van € 4.500,–. Eén van de voorwaarden waaraan moest zijn voldaan, was dat de aanvraag tussen 1 juli 2007 en 1 oktober 2007 diende te worden ingezonden. Het (standaard) aanvraagformulier werd door de Svb ter beschikking gesteld. Omdat de technische uitvoerbaarheid te wensen overliet, is bij de Regeling van 27 augustus 2007 bepaald dat de aanvraag ingediend moest worden vóór 15 november 2007. De TRP is per 1 januari 2008 ingetrokken.
5.2. Ten einde zoveel mogelijk mensen te bereiken die (mogelijk) in aanmerking kwamen voor de eenmalige tegemoetkoming heeft de Svb een aantal acties ondernomen. Aan iedereen die recht had op een AOW-pensioen dan wel Anw-uitkering, wordt halfjaarlijks een informatieblad toegezonden. In het blad van januari 2007 en dat van juli 2007 is onder andere aandacht besteed aan de TRP. Hierin was vermeld dat in beginsel iedereen die (mogelijk) recht had op genoemde tegemoetkoming een aanvraagformulier toegestuurd zou krijgen, maar dat, indien een dergelijk formulier niet werd ontvangen, een mogelijk rechthebbende ook rechtstreeks contact kon opnemen met de Svb. Tevens heeft de Svb een persbericht verspreid over deze regeling. Dit heeft geleid tot publicaties in verschillende dagbladen en op internetsites. Ook op de internetsite van de Svb zelf heeft de informatie gestaan.
5.3. Daarnaast heeft de Svb, door een vergelijking van verschillende databanken van de Svb, het GBA en de belastingdienst, adressen verzameld van ongeveer 24.000 personen die recht hadden op deze tegemoetkoming. Aan deze personen is op 27 september 2007 (hierna: eerste mailing) een aanvraagformulier toegezonden, dat op grond van de TRP teruggezonden diende te worden vóór 15 november 2007. Deze termijn is door de Svb, na overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verlengd tot 12 december 2007. Deze verlenging is slechts in interne richtlijnen bekendgemaakt.
5.4. Naderhand is gebleken dat er nog een groep was van personen die mogelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking kwamen, maar die geen aanvraagformulier hadden ontvangen met de eerste mailing. Dit betrof een groep van ruim 2000 mensen. Aan hen is op 17 december 2007 (hierna: tweede mailing) alsnog een aanvraagformulier toegezonden. Bij de toezending is vermeld dat dit formulier, ondertekend, binnen vier weken, dat wil zeggen voor 14 januari 2008, moest worden teruggestuurd aan de Svb.
5.5. De Svb heeft aanvragen die zijn ontvangen na 12 december 2007 – voor de personen in de eerste mailing en de personen aan wie niet in een mailing een aanvraagformulier is toegezonden –, dan wel 14 januari 2008 – voor personen in de tweede mailing –, in beginsel afgewezen.
5.6. Een aantal rechtbanken heeft geoordeeld dat, nu de Svb tot tweemaal toe de indieningstermijn heeft verlengd, zonder dat de TRP zelf is aangepast, er sprake is van buitenwettelijk beleid, dat het fatale karakter van een wettelijke regeling ontbeert. Wil de uiterste aanvraagdatum een fataal karakter krijgen, dan moeten belanghebbenden tijdig zijn geïnformeerd hierover. De Svb heeft echter geen informatie verschaft waaruit af te leiden viel dat, indien de aanvraag niet uiterlijk op de genoemde datum was ontvangen, de aanvraag afgewezen zou worden. Derhalve kan een aanvraag niet vanwege een te late ontvangst worden afgewezen. De overige rechtbanken zijn tot het oordeel gekomen dat het verschuiven van de uiterste aanvraagdatum niet het fatale karakter van deze datum teniet heeft gedaan.
5.7. De Raad is van oordeel dat de vraag of er sprake is van een fatale termijn voor de indiening van de aanvraag bevestigend beantwoord dient te worden. Gezien de aard van de regeling en de tekst ervan kan niet anders dan geconstateerd worden dat de aanvragen voor de eenmalige tegemoetkoming uiterlijk op 15 november 2007 door de Svb hadden moeten zijn ontvangen. Uit de stukken blijkt dat voor deze datum was gekozen omdat alle betalingen dan nog in 2007 konden plaatsvinden. Dat de Svb deze uiterste aanvraagdatum uit coulance een aantal malen heeft verschoven, maakt niet dat geen sprake meer is van een fatale datum.
5.8. In de TRP is aan de Svb niet de bevoegdheid toegekend af te wijken van de uiterste aanvraagdatum. Naar uit de stukken en ter zitting is gebleken, en zoals hierboven reeds is aangegeven, heeft de Svb tweemaal de uiterste aanvraagdatum verschoven. Deze wijzigingen zijn niet gepubliceerd, zodat niet gesproken kan worden van beleidsregels. Zoals de Raad heeft geoordeeld in de uitspraak van 5 november 2008, LJN BG3717, dient in een dergelijk geval gesproken te worden van een bestendige gedragslijn. Een zodanige gedragslijn is op één lijn te stellen met een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste jurisprudentie – zie onder meer CRvB 3 augustus 2004, LJN AQ6598, en CRvB 29 maart 2005, LJN AT3544, – dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
5.9. Het is de Raad niet gebleken dat de Svb deze gedragslijn niet op consistente wijze heeft toegepast. In alle, met onderhavig geding gevoegd behandelde, zaken is de aanvraag niet uiterlijk op de van belang zijnde fatale datum door de Svb ontvangen. In alle gevallen heeft de Svb om die reden de aanvraag afgewezen. Ter zitting heeft de Svb tevens, met cijfers onderbouwd, nader aangegeven in hoeveel gevallen een aanvraag is afgewezen omdat deze te laat was ingediend.
5.10. Niet in geding is dat het aanvraagformulier van appellante op 14 april 2008 door de Svb is ontvangen en dat appellante door de Svb bij de tweede mailing op 17 december 2007 een dergelijk formulier is toegezonden. Appellante had dit formulier derhalve voor 14 januari 2008 retour moeten zenden.
5.11. Appellante heeft gesteld dat de personen die een aanvraagformulier toegezonden hebben gekregen in de eerste mailing, een veel langere periode hadden – namelijk van 27 september 2007 tot 12 december 2007 – om het formulier retour te zenden dan de personen in de tweede mailing, die immers maar van 17 december 2007 tot 14 januari 2008 de tijd hadden. Dit zou in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel.
5.12. De Raad kan appellante hierin niet volgen. De Svb heeft de onder 5.2 genoemde voorlichting gegeven. Eenieder, zowel de personen die in de eerste als in de tweede mailing zijn benaderd, konden naar aanleiding van deze voorlichting een aanvraagformulier opvragen en indienen. Dat de Svb bij wijze van dienstverlening vervolgens twee groepen personen, de eerste groep op 27 september 2007 en de tweede groep op 17 december 2007, een aanvraagformulier heeft gestuurd, kan daar niet aan afdoen. Er kan niet worden gesteld dat de personen die in de tweede mailing zijn benaderd een kortere inzendtermijn hadden. Zij hadden na ontvangst van de brief van 17 december 2007 weliswaar een korte reactietermijn, maar bezien vanaf de eerste voorlichting over de TRP hadden zij een langere termijn om überhaupt te reageren en wel tot 14 januari 2008.
5.13. De door appellante overigens naar voren gebrachte omstandigheden kunnen de Raad niet tot het oordeel brengen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft hieromtrent overwogen dat deze omstandigheden voor rekening en risico van appellante komen. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat dit voor appellante en degenen die haar met zorg en steun omringen, een zure uitkomst is, maar dat dit niet tot een ander oordeel kan leiden. De Raad verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Het lag op de weg van appellante zich in voldoende mate te (laten) informeren over haar mogelijke rechten op de eenmalige tegemoetkoming en tijdig een aanvraag te doen. Niet gezegd kan worden dat de Svb zich niet in voldoende mate heeft ingespannen de TRP en de voorwaarden om voor de eenmalige tegemoetkoming in aanmerking te komen bekend te laten worden onder mogelijke rechthebbenden. Hoewel de Raad begrip heeft voor de omstandigheden waarin appellante zich bevindt, kan hij niet tot een ander oordeel komen dan dat het op appellantes weg ligt zich te voorzien van zodanige hulp bij het voeren van haar administratie dat tijdig op van belang zijnde post kan worden gereageerd.
5.14. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.13 vloeit voort dat de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
6. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2011.
(get.) M.M. van der Kade.