de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 13 maart 2009, 08/435 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 28 januari 2011
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.W.F. Noot, advocaat te Dordrecht, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal en mr. A.P. van den Berg. Namens betrokkene is verschenen mr. M. Paffen, kantoorgenoot van mr. Noot voornoemd. Het geding is gevoegd behandeld met de gedingen geregistreerd onder de nummers 09/1618 TRP, 09/229 TRP, 09/348 TRP, 09/358 TRP, 09/3814 TRP, 09/2552 TRP, 09/2854 TRP, 09/5291 TRP en 08/6984 TRP. In ieder geding zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
1.1. Bij besluit van 28 januari 2008 heeft de Svb aan betrokkene medegedeeld dat zij geen recht heeft op een eenmalige uitkering op basis van de Tijdelijke Regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening (Stcrt. 2006, 243, gewijzigd bij Regeling van 27 augustus 2007, Stcrt. 2007, 170, hierna: TRP), omdat zij haar aanvraag niet tijdig heeft ingediend.
1.2. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 6 maart 2008 (hierna: bestreden besluit). De Svb heeft het bestreden besluit genomen zonder een hoorzitting te houden.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de Svb binnen zes weken met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt. Tevens heeft zij bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht gegeven.
3. De Svb heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad dient in de eerste plaats te bezien of hij bevoegd is van het onderhavige hoger beroep kennis te nemen. De Raad stelt vast dat de TRP niet is opgenomen in de bij de Beroepswet behorende bijlage. Dit houdt in beginsel in dat de Raad niet bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen, tenzij zou moeten worden gezegd dat de TRP een zodanige verwantschap heeft met de op genoemde bijlage geplaatste dan wel anderszins aan de Raad toebedeelde wetten en regelingen, dat aan de Raad desondanks de bevoegdheid zou dienen toe te komen in hoger beroep te oordelen over het geschil. Naar het oordeel van de Raad doet deze situatie zich hier voor. De onderhavige regeling vertoont duidelijke aanknopingspunten met de wetten en regelingen op het gebied van (bijstands)uitkeringen welke tot de rechtsmacht van deze Raad behoren.
5. Ten aanzien van het eigenlijke geschil in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
5.1. De TRP is een regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 december 2006. De regeling is getroffen om tegemoet te komen aan de door de Tweede Kamer geuite wens een regeling te treffen voor een groep mensen die gescheiden is voor 27 november 1981 en geen gebruik kan maken van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De regeling hield in dat, als aan een aantal vereisten was voldaan, een rechthebbende in aanmerking kwam voor een eenmalige tegemoetkoming van € 4.500,–. Eén van de voorwaarden waaraan moest zijn voldaan, was dat de aanvraag tussen 1 juli 2007 en 1 oktober 2007 diende te worden ingezonden. Het (standaard) aanvraagformulier werd door de Svb ter beschikking gesteld. Omdat de technische uitvoerbaarheid te wensen overliet, is bij de Regeling van 27 augustus 2007 bepaald dat de aanvraag ingediend moest worden vóór 15 november 2007. De TRP is per 1 januari 2008 ingetrokken.
5.2. Ten einde zoveel mogelijk mensen te bereiken die (mogelijk) in aanmerking kwamen voor de eenmalige tegemoetkoming heeft de Svb een aantal acties ondernomen. Aan iedereen die recht had op een AOW-pensioen dan wel Anw-uitkering, wordt halfjaarlijks een informatieblad toegezonden. In het blad van januari 2007 en dat van juli 2007 is onder andere aandacht besteed aan de TRP. Hierin was vermeld dat in beginsel iedereen die (mogelijk) recht had op genoemde tegemoetkoming een aanvraagformulier toegestuurd zou krijgen, maar dat, indien een dergelijk formulier niet werd ontvangen, een mogelijk rechthebbende ook rechtstreeks contact kon opnemen met de Svb. Tevens heeft de Svb een persbericht verspreid over deze regeling. Dit heeft geleid tot publicaties in verschillende dagbladen en op internetsites. Ook op de internetsite van de Svb zelf heeft de informatie gestaan.
5.3. Daarnaast heeft de Svb, door een vergelijking van verschillende databanken van de Svb, het GBA en de belastingdienst, adressen verzameld van ongeveer 24.000 personen die recht hadden op deze tegemoetkoming. Aan deze personen is op 27 september 2007 (hierna: eerste mailing) een aanvraagformulier toegezonden, dat op grond van de TRP teruggezonden diende te worden vóór 15 november 2007. Deze termijn is door de Svb, na overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verlengd tot 12 december 2007. Deze verlenging is slechts in interne richtlijnen bekendgemaakt.
5.4. Naderhand is gebleken dat er nog een groep was van personen die mogelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking kwamen, maar die geen aanvraagformulier hadden ontvangen met de eerste mailing. Dit betrof een groep van ruim 2000 mensen. Aan hen is op 17 december 2007 (hierna: tweede mailing) alsnog een aanvraagformulier toegezonden. Bij de toezending is vermeld dat dit formulier, ondertekend, binnen vier weken, dat wil zeggen voor 14 januari 2008, moest worden teruggestuurd aan de Svb. Betrokkene behoorde tot deze groep.
5.5. De Svb heeft aanvragen die zijn ontvangen na 12 december 2007 – voor de personen in de eerste mailing en de personen aan wie niet in een mailing een aanvraagformulier is toegezonden –, dan wel 14 januari 2008 – voor personen in de tweede mailing –, in beginsel afgewezen.
5.6. Een aantal rechtbanken, waaronder de rechtbank in het onderhavige geding, heeft geoordeeld dat, nu de Svb tot tweemaal toe de indieningstermijn heeft verlengd, zonder dat de TRP zelf is aangepast, er sprake is van buitenwettelijk beleid, dat het fatale karakter van een wettelijke regeling ontbeert. Wil de uiterste aanvraagdatum een fataal karakter krijgen, dan moeten belanghebbenden tijdig zijn geïnformeerd hierover. De Svb heeft echter geen informatie verschaft waaruit af te leiden viel dat, indien de aanvraag niet uiterlijk op de genoemde datum was ontvangen, de aanvraag afgewezen zou worden. Derhalve kan een aanvraag niet vanwege een te late ontvangst worden afgewezen. De overige rechtbanken zijn tot het oordeel gekomen dat het verschuiven van de uiterste aanvraagdatum niet het fatale karakter van deze datum teniet heeft gedaan.
5.7. De Raad is van oordeel dat de vraag of er sprake is van een fatale termijn voor de indiening van de aanvraag bevestigend beantwoord dient te worden. Gezien de aard van de regeling en de tekst ervan kan niet anders dan geconstateerd worden dat de aanvragen voor de eenmalige tegemoetkoming uiterlijk op 15 november 2007 door de Svb hadden moeten zijn ontvangen. Uit de stukken blijkt dat voor deze datum was gekozen omdat alle betalingen dan nog in 2007 konden plaatsvinden. Dat de Svb deze uiterste aanvraagdatum uit coulance een aantal malen heeft verschoven, maakt niet dat geen sprake meer is van een fatale datum.
5.8. In de TRP is aan de Svb niet de bevoegdheid toegekend af te wijken van de uiterste aanvraagdatum. Naar uit de stukken en ter zitting is gebleken, en zoals hierboven reeds is aangegeven, heeft de Svb tweemaal de uiterste aanvraagdatum verschoven. Deze wijzigingen zijn niet gepubliceerd, zodat niet gesproken kan worden van beleidsregels. Zoals de Raad heeft geoordeeld in de uitspraak van 5 november 2008, LJN BG3717, dient in een dergelijk geval gesproken te worden van een bestendige gedragslijn. Een zodanige gedragslijn is op één lijn te stellen met een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste jurisprudentie – zie onder meer CRvB 3 augustus 2004, LJN AQ6598, en CRvB 29 maart 2005, LJN AT3544, – dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
5.9. Het is de Raad niet gebleken dat de Svb deze gedragslijn niet op consistente wijze heeft toegepast. In alle, met onderhavig geding gevoegd behandelde, zaken is de aanvraag niet uiterlijk op de van belang zijnde fatale datum door de Svb ontvangen. In alle gevallen heeft de Svb om die reden de aanvraag afgewezen. Ter zitting heeft de Svb tevens, met cijfers onderbouwd, nader aangegeven in hoeveel gevallen een aanvraag is afgewezen omdat deze te laat was ingediend.
5.10. De stelling van betrokkene dat de personen die een aanvraagformulier toegezonden hebben gekregen in de eerste mailing, een veel langere periode hadden – namelijk van 27 september 2007 tot 12 december 2007 – om het formulier retour te zenden dan de personen in de tweede mailing, die immers maar van 17 december 2007 tot 14 januari 2008 de tijd hadden, hetgeen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, kan de Raad niet volgen. De Svb heeft de onder 5.2 genoemde voorlichting gegeven. Eenieder kon naar aanleiding van deze voorlichting een aanvraagformulier opvragen en indienen. Dat de Svb bij wijze van dienstverlening vervolgens twee groepen personen, de eerste groep op 27 september 2007 en de tweede groep op 17 december 2007, een aanvraagformulier heeft gestuurd, kan daar niet aan afdoen. Er kan niet worden gesteld dat de personen die in de tweede mailing zijn benaderd een kortere inzendtermijn hadden. Zij hadden na ontvangst van de brief van 17 december 2007 weliswaar een korte reactietermijn, maar bezien vanaf de eerste voorlichting over de TRP hadden zij een langere termijn om überhaupt te reageren en wel tot 14 januari 2008.
5.11. Niet in geding is dat het op 19 januari 2008 door betrokkene gedateerde aanvraagformulier op 23 januari 2008, derhalve buiten de aanvraagtermijn, door de Svb is ontvangen. De namens betrokkene opgeworpen omstandigheid dat zij van 9 tot en met 31 december 2007 in Indonesië verbleef en dat de hulpverlener die haar administratie doet aansluitend in januari 2008 met vakantie was, waardoor hij de mailing van 17 december 2007 pas na afloop van de aanvraagtermijn heeft kunnen lezen, kan niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Indien een betrokkene bij de afhandeling van haar administratie afhankelijk is van een hulpverlener, zal deze moeten zorg dragen voor vervanging van die hulpverlener tijdens zijn vakantie. Dat betrokkene dat in dit geval niet heeft gedaan moet voor haar rekening en risico blijven. De Svb heeft derhalve terecht de aanvraag kunnen afwijzen omdat deze te laat is ingediend.
5.12. Dit laat onverlet dat de Raad op grond van de navolgende overwegingen van oordeel is dat de aangevallen uitspraak, waarin het bestreden besluit is vernietigd, voor bevestiging in aanmerking komt. In de beroepsprocedure heeft de gemachtigde van betrokkene naar voren gebracht dat betrokkene in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord door de Svb. Deze grief, die in de aangevallen uitspraak niet door de rechtbank is besproken, is naar het oordeel van de Raad terecht opgeworpen nu van een kennelijk ongegrond bezwaar in de onderhavige procedure geen sprake was. De Raad ziet geen aanleiding om betrokkene alsnog te laten horen in bezwaar omdat de door de gemachtigde geopperde onduidelijkheid met betrekking tot de vakantieperiode van de hulpverlener thans voldoende is opgehelderd. Dat brengt mee dat het bestreden besluit om die reden geen stand houdt en dit besluit door de rechtbank terecht is vernietigd, zij het dat er gezien het vorenstaande gronden zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
6.1. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
6.2. De Raad ziet geen aanleiding om van de Svb een griffierecht te heffen, nu de weigering van de eenmalige TRP-uitkering in stand blijft.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2011.
(get.) M.M. van der Kade.