ECLI:NL:CRVB:2011:BP2554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/461 WGA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over de vaststelling van het WGA-dagloon en de premieplichtige loonopgave

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het WGA-dagloon van appellant. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 11 december 2009 het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij de vaststelling van het dagloon terecht een bedrag van € 4.000,- dat door de voormalige werkgever van appellant was betaald, buiten beschouwing had gelaten. Appellant stelde dat dit bedrag als loon moest worden beschouwd en bij de vaststelling van het dagloon betrokken moest worden, omdat het hem was betaald als eindafrekening bij het einde van zijn dienstverband. Daarnaast voerde hij aan dat een deel van dit bedrag, namelijk € 1.136,70 aan vakantiebijslag, ook bij de vaststelling van het dagloon betrokken moest worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft het standpunt van appellant verworpen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vaststelling van het dagloon op basis van het loon dat de werkgever aan het Uwv als premieplichtig loon had opgegeven, diende te geschieden. Aangezien het bedrag van € 4.000,- door de werkgever in de referteperiode niet als premieplichtig loon was opgegeven, kon dit bedrag niet worden betrokken bij de vaststelling van het dagloon. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 januari 2011.

Uitspraak

10/461 WGA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 december 2009, 09/975 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2010. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Severijn. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 20 januari 2009, waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar en voor zover hier van belang, appellant een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid heeft toegekend op basis van het op € 85,79 vastgestelde dagloon.
De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon terecht een door de voormalige werkgever van appellant betaald bedrag van € 4.000,- buiten beschouwing heeft gelaten.
2. Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank als weergegeven in 1 bestreden. Appellant is primair van opvatting dat het bedrag van € 4.000,- als loon dient te worden beschouwd en bij de vaststelling van de hoogte van het dagloon dient te worden betrokken. Naar zijn stelling is dit bedrag hem betaald bij wijze van eindafrekening in verband met het einde van zijn dienstverband. Subsidiair is appellant van mening dat het in dit bedrag opgenomen bedrag van € 1.136,70 aan vakantiebijslag bij de vaststelling van de hoogte van het dagloon dient te worden betrokken.
3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat op basis van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen de vaststelling van de hoogte van het dagloon dient te geschieden op basis van het loon dat zijn werkgever aan het Uwv als premieplichtig loon heeft opgegeven.
Het bedrag van € 4.000,- is door de werkgever in de referteperiode niet als premieplichtig loon opgegeven. Reeds hierom dient dit bedrag bij de vaststelling van de hoogte van het dagloon buiten beschouwing te blijven.
3.2. Het antwoord op de vraag of een deel van het bedrag van € 4.000,- als vakantiebijslag dient te worden aangemerkt, is gelet op hetgeen is overwogen in 3.1 niet relevant.
3.3. Het standpunt van appellant dat hij geen invloed heeft op de door zijn voormalige werkgever gedane opgave van het premieplichtig loon leidt, nu de regelgever uitdrukkelijk voor de in 3.1 bedoelde systematiek heeft gekozen, niet tot een ander oordeel.
4.1. Het hoger beroep treft gelet op hetgeen is overwogen in 3.1 tot en met 3.3 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
TM