ECLI:NL:CRVB:2011:BP2549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4328 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van halfwezenuitkering en verschoonbare onbekendheid met wettelijke rechten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een aanvraag had ingediend voor een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante, geboren in 1965, was in 1992 gehuwd met A.C. N. en had een kind, J, dat in 1992 geboren werd. Na de echtscheiding in 1996 en het overlijden van haar ex-partner N in 2003, diende appellante in maart 2009 een aanvraag in bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb weigerde de nabestaandenuitkering, omdat appellante niet met N samenwoonde of alimentatie ontving ten tijde van zijn overlijden. Wel werd een halfwezenuitkering toegekend met terugwerkende kracht tot 1 maart 2008, maar de Svb weigerde een langere terugwerkende kracht te verlenen, omdat er geen sprake zou zijn van een bijzonder geval.

Appellante stelde in hoger beroep dat haar onbekendheid met de wettelijke rechten als ex-partner verschoonbaar was, en dat er bijkomende omstandigheden waren die haar situatie bijzonder maakten. De Raad overwoog echter dat onbekendheid met wettelijke voorschriften op zichzelf geen bijzonder geval oplevert, en dat er geen verschoonbare onbekendheid was in dit geval. De Raad bevestigde dat de Svb correct had gehandeld door de halfwezenuitkering met een terugwerkende kracht van één jaar toe te kennen, en dat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om van dit beleid af te wijken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

10/4328 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2010, 09/6458 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2010. Appellante is daarbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich, met kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren [in 1965] is [in 1992] gehuwd met A.C[ N]] Tijdens dit huwelijk is [in 1992] het kind [ J] geboren. Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 juni 1996 is de echtscheiding tussen appellante en [ N] uitgesproken. [ N] is op 19 september 2003 overleden.
1.2. Appellante heeft in maart 2009 een aanvraag om een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend bij de Svb.
1.3. Bij besluit van 7 april 2009 heeft de Svb geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellante toe te kennen, omdat zij ten tijde van het overlijden van [ N] niet met hem samenwoonde of alimentatie van hem kreeg. Bij besluit van dezelfde datum heeft de Svb met ingang van 1 maart 2008 een halfwezenuitkering aan appellante toegekend. Daarbij is overwogen dat er geen aanleiding bestaat de halfwezenuitkering met een langere terugwerkende kracht dan één jaar toe te kennen, omdat er geen sprake is van een bijzonder geval.
1.4. Het door appellante tegen laatstgenoemd besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 15 augustus 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb heeft hierbij aangegeven dat geen sprake is van verschoonbare onbekendheid met het mogelijke recht op een halfwezenuitkering en dat de Svb niet bekend was met de benodigde gegevens om appellante op haar mogelijke aanspraak te kunnen attenderen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat wel sprake is van een bijzonder geval, omdat er in haar situatie sprake is van bijkomende omstandigheden waardoor zij niet op de hoogte kon zijn van de wettelijke rechten in haar situatie als ex-partner, zodat die onbekendheid verschoonbaar is. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat de Svb vanaf 2004 actief mensen benadert over de mogelijke aanspraak op halfwezenuitkering, dat op de website van de Svb niet is vermeld dat ex-partners mogelijk recht hebben op een halfwezenuitkering en dat appellante in een bijzondere situatie verkeerde nu zij alimentatie betaalde aan haar ex-partner.
3.2. Ter zitting heeft appellante daar nog aan toegevoegd dat het door de Svb gehanteerde beleid bij gebruikmaking van de bevoegdheid om de halfwezenuitkering met een verdere terugwerkende kracht toe te kennen, inhoudende dat daarvan alleen gebruik wordt gemaakt als sprake is van een bijzonder geval en tevens van financiële hardheid, in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft besloten aan appellante eerst met ingang van 1 maart 2008 een halfwezenuitkering toe te kennen.
4.2. De Svb heeft de halfwezenuitkering van appellante op grond van artikel 33, vierde lid, van de ANW toegekend met een terugwerkende kracht van één jaar. Ingevolge dit artikellid kan het recht op uitkering niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaand aan de dag waarop de Svb de aanvraag heeft ontvangen. In de tweede volzin van dit artikellid is voorts bepaald dat de Svb in bijzondere gevallen bevoegd is af te wijken van het bepaalde in de eerste volzin. Daarbij beoordeelt de Svb eerst of sprake is van een bijzonder geval. Wanneer daarvan sprake is hanteert de Svb het beleid dat van de bevoegdheid om af te wijken van de eerste volzin slechts gebruik wordt gemaakt als tevens sprake is geweest van financiële hardheid bij de betrokkene.
4.3. De Raad is met de Svb van oordeel dat op grond van de door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden, niet aangenomen kan worden dat sprake is van een bijzonder geval. Daarbij wijst de Raad er allereerst op dat krachtens vaste rechtspraak van de Raad onbekendheid met wettelijke voorschriften geen bijzonder geval oplevert. Slechts in gevallen waarin sprake is van een verschoonbare onbekendheid kan een bijzonder geval worden aangenomen. De Raad is van oordeel dat op grond van de door appellante aangevoerde specifieke en bijkomende omstandigheden van haar geval niet gesproken kan worden van een verschoonbare onbekendheid met het recht op halfwezenuitkering. Daarbij wijst de Raad erop dat sinds de inwerkingtreding van de ANW in 1996 voor halfwezen als [ J] aanspraak kan bestaan op halfwezenuitkering. Dit recht is niet beperkt tot de partner van de overledene maar komt ingevolge artikel 22, tweede lid, van de ANW toe aan “de ouder van een halfwees of de persoon die als ware hij ouder zorg draagt voor een halfwees, die tot zijn huishouden behoort”. De omstandigheden dat appellante ten tijde van het overlijden van [ N] gescheiden was van hem en aan hem alimentatie betaalde, zijn derhalve voor de aanspraak op halfwezenuitkering niet van belang.
4.4. Ook het feit dat de Svb vanaf 2004 actiever probeert potentiële nabestaanden te informeren over hun mogelijke aanspraken op grond van de ANW kan niet leiden tot de slotsom dat in dit geval sprake is van verschoonbare onbekendheid. Deze informatieverstrekking door de Svb is een - overigens terechte en soms noodzakelijke - vorm van serviceverlening door de Svb, maar doet niet af aan het uitgangspunt dat betrokkenen geacht worden bekend te zijn met - dan wel zich tijdig te laten informeren over - hun mogelijke aanspraken bij het intreden van een risico als het onderhavige waarvoor een volksverzekering bestaat. Met betrekking tot de opmerking van appellante dat de website van de Svb niet duidelijk is over de aanspraak van ex-partners op halfwezenuitkering merkt de Raad op dat appellante heeft meegedeeld dat zij die website niet voor 2009 heeft geraadpleegd, zodat eventuele onduidelijkheden daarop niet de verklaring voor de late aanvraag vormen.
4.5. Nu geen sprake is van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld behoeft hetgeen door appellante ter zitting is opgemerkt over het door de Svb gehanteerde beleid ten aanzien van financiële hardheid geen bespreking meer.
4.6. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK