ECLI:NL:CRVB:2011:BP2448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6862 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van wettelijke rente en schadevergoeding bij bijstandsintrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om vergoeding van wettelijke rente en schadevergoeding werd afgewezen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De rechtbank had in haar uitspraak van 10 november 2009 geoordeeld dat het College appellant een bedrag van € 334,58 aan wettelijke rente had vergoed, maar dat het verzoek om een hoger bedrag aan wettelijke rente en schadevergoeding werd afgewezen. Appellant ging hiertegen in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 januari 2011 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de berekening van de wettelijke rente door het College correct was. Appellant had verzocht om vergoeding van rentekosten en boetes die hij had moeten betalen omdat hij langdurig zonder bijstand had geleefd. De Raad oordeelde dat deze kosten niet voor zelfstandige vergoeding in aanmerking komen, omdat het gaat om vertragingsschade die al door de wettelijke rente wordt gedekt.

Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van algemene kosten afgewezen, omdat deze kosten onder de exclusieve regeling van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vallen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en W.F. Claessens als leden, in aanwezigheid van griffier N.M. van Gorkum.

Uitspraak

09/6862 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2009, 08/2338 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M. Haring, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 29 november 2010, met bijlagen, een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Haring. Tevens was aanwezig N.P. Pelt-Sidorova als tolk. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het College van 2 mei 2008, waarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2007 tot intrekking van de hem verleende bijstand met ingang van 15 juni 2007 ongegrond is verklaard. Bij besluit van 24 november 2008 heeft het College het besluit van 26 juni 2007 herroepen. Daarbij heeft het College aan appellant een bedrag van € 334,58 aan wettelijke rente vergoed.
1.2. De gemachtigde van appellant heeft in het besluit van 24 november 2008 aanleiding gezien om bij brief van
13 februari 2009 het beroep tegen het besluit van 2 mei 2008 in te trekken onder het gelijktijdige verzoek om de door appellant geleden schade met toepassing van artikel 8:73a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te vergoeden. Bij brief van 6 april 2009 heeft de gemachtigde van appellant het verzoek nader toegelicht en verzocht om een vergoeding voor - voor zover hier nog van belang - de volgende schadeposten:
a. een bedrag van € 412,76 aan wettelijke rente over de te laat betaalde bijstand;
b. een bedrag van € 1.124,95 betreffende de door de Rabobank in rekening gebrachte rentekosten en boetes omdat appellant langdurig zonder bijstand heeft moeten leven en daarom meer dan anders een negatief saldo op zijn bankrekening heeft gestaan;
c. een bedrag van € 300,-- aan algemene kosten in verband met de procedures die hij tegen het College heeft gevoerd, zoals kopieerkosten, portokosten, telefoonkosten en reiskosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente afgewezen voor zover het om een hoger bedrag dan € 334,58 gaat en het verzoek om schadevergoeding ook voor het overige afgewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover zijn verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Hij bestrijdt het oordeel van de rechtbank over de onder 1.2 genoemde schadeposten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan de rechtbank ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen op verzoek van de indiener het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 veroordelen tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
4.2. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling van bijstand.
4.2.1. Op basis van de door het College gegeven toelichting op de berekening van het toegekende bedrag aan wettelijke rente van € 334,58 stelt de Raad vast dat deze berekening in overeenstemming is met de daarvoor geldende uitgangspunten zoals de Raad die in zijn rechtspraak heeft geformuleerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
14 november 2006, LJN AZ3290). Niet gebleken is dat appellant deze uitgangspunten heeft gehanteerd bij zijn berekening van de wettelijke rente met als uitkomst een bedrag van € 412,76.
Daarnaast komt naar het oordeel van de Raad, anders dan de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad heeft betoogd, geen betekenis toe aan het gegeven dat het recht op bijstand van appellant met terugwerkende kracht met ingang van 10 april 2007 is opgeschort. Gesteld noch gebleken is immers dat het College de bijstand over de periode tot
1 juni 2007 niet tijdig betaalbaar aan appellant heeft gesteld.
4.2.2. Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verzoek van appellant om het College te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente terecht heeft afgewezen voor zover het om een hoger bedrag dan € 334,58 gaat.
4.3. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van rentekosten en boetes.
4.3.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit verzoek betrekking heeft op vergoeding van schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, nu appellant heeft aangegeven dat hij de betreffende kosten heeft moeten maken omdat hij langdurig geen bijstand heeft ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad komt deze vorm van vertragingsschade, naast de wettelijke rente, niet voor zelfstandige vergoeding in aanmerking (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 2009, LJN BI0588). In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het in dit geval om een andere vorm van schade gaat.
4.3.2. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van appellant om het College te veroordelen tot vergoeding van de rentekosten en boetes eveneens terecht heeft afgewezen.
4.4. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van algemene kosten
4.4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het hier gaat om proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. De Raad schaart zich geheel achter de overweging van de rechtbank dat dit artikel voor vergoeding van deze kosten een exclusieve regeling geeft en dat volgens vaste rechtspraak van de Raad voor een (aanvullende) vergoeding op grond van artikel 8:73a van de Awb geen plaats is. In dit verband verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 11 november 2008, LJN BG4554.
4.4.2. Daaruit volgt dat de rechtbank ook het verzoek van appellant om het College te veroordelen tot vergoeding van de algemene kosten terecht heeft afgewezen.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 januari 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) N.M. van Gorkum.
RB