ECLI:NL:CRVB:2011:BP2222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- T.J. van der Torn
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1996 een uitkering ontvangt vanwege arbeidsongeschiktheid door rechterschouderklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had de WAO-uitkering van appellante per 27 augustus 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Na bezwaar van appellante werd de uitkering opnieuw vastgesteld, maar met een lagere mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% per 14 februari 2008.
De Raad overweegt dat de medische beperkingen van appellante, zoals vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts, voldoende onderbouwd zijn. Appellante heeft aangevoerd dat haar klachten op de datum in geding ernstig onderschat zijn en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar verslechterde gezondheidssituatie. De Raad concludeert echter dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2011. De Raad wijst erop dat de medische rapportages van het Uwv voldoende zijn om de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding te onderbouwen, en dat de stelling van appellante over een progressieve ziekte niet wordt gevolgd.