ECLI:NL:CRVB:2011:BP2216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4532 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van WAO-uitkering op basis van inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de WAO-uitkering van appellant geschorst, omdat er aanwijzingen waren dat hij vanaf 25 april 2007 inkomsten uit arbeid had genoten. Appellant was het niet eens met deze schorsing en had hiertegen bezwaar aangetekend, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 5 januari 2011 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door M.L. Turnhout. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank, die de eerdere uitspraak van 7 juli 2010 bevestigde, overgenomen. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had gehandeld door de WAO-uitkering te schorsen, gezien de duidelijke aanwijzingen van arbeid en inkomsten. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de Raad tot een ander oordeel konden brengen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de redelijke termijn niet had overschreden bij de schorsing van de uitkering. De Raad concludeerde dat de schorsing van de WAO-uitkering terecht was en dat er geen aanleiding was voor een procesveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door M. Greebe, met M.D.F. de Moor als griffier.

Uitspraak

10/4532 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juli 2010, 09/7586 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum: 26 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolgde de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO). Nadat het Uwv ermee bekend was geworden dat appellant met ingang van 25 april 2007 inkomsten heeft gehad uit arbeid, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar het recht van appellant op een WAO-uitkering. Hangende dit onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 maart 2009 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 maart 2009 geschorst.
1.2. Bij besluit van 17 september 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 maart 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn opvatting dat sprake is van duidelijke aanwijzingen dat appellant vanaf 25 april 2007 werkzaamheden heeft verricht en inkomsten uit arbeid heeft genoten. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv derhalve met inachtneming van artikel 50, derde lid, van de WAO terecht overgegaan tot schorsing van de WAO-uitkering van appellant.
Nu appellant de loongegevens die volgens het Uwv nodig zijn voor een beoordeling in het kader van de toepassing van artikel 44 van de WAO nog niet heeft overgelegd, heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv met de duur van de schorsing de redelijke termijn heeft overschreden.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn bij de rechtbank naar voren gebrachte beroepsgronden herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad deelt de overwegingen die de rechtbank aan de uitgevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep niets naar voren gebracht dat de Raad tot een ander oordeel dan de rechtbank leidt.
4.2. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een procesveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.D.F. de Moor.
NK