ECLI:NL:CRVB:2011:BP2203

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2573 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling van appellant met ADHD

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat appellant niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Middelburg had eerder de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waarbij de medische beoordeling van appellant, die ADHD heeft, centraal stond.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts volledig en zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn beperkingen. Appellant had in hoger beroep zijn medische situatie opnieuw ter discussie gesteld, maar de Raad volgde de eerdere oordelen van de rechtbank en de bezwaarverzekeringsarts. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag moest plaatsvinden op basis van de wetgeving die gold op het moment van de aanvraag, in dit geval de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW).

De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant correct had ingeschat en dat de functies die waren geselecteerd in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 januari 2011.

Uitspraak

10/2573 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 april 2010, 09/420 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011. Partijen zijn, zoals zij tevoren hebben aangekondigd, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 12 mei 2009 ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong, zoals die luidden tot 1 januari 2010. Met het besluit van
12 mei 2009 heeft het Uwv zijn besluit van 15 december 2008 gehandhaafd waarbij aan appellant een uitkering is geweigerd omdat hij vanaf 13 augustus 1995 op de leeftijd van 17 jaar niet gedurende 52 weken ten minste 25% arbeidsongeschikt is geweest.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts een juiste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opstelde en dat de functies, waarop de bezwaararbeidsdeskundige de schatting baseerde, voor appellant geschikt zijn.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw de medische beoordeling ter discussie gesteld en herhaald dat zijn beperkingen op de leeftijd van 17 jaar zijn onderschat. Hij is met de bij hem gediagnosticeerde ADHD niet in staat is geweest om normaal naar school te gaan en zich in een normaal arbeidspatroon te voegen.
3.2. Het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft in 2008 een Wajong-uitkering aangevraagd en daarbij meegedeeld dat recent de diagnose ADHD is gesteld en daarmee duidelijk is geworden waarom werken moeizaam gaat. Bij het bereiken van de leeftijd van 17 jaar was hij al arbeidsongeschikt.
4.2. Het is vaste rechtspraak dat een aanvraag moet worden beoordeeld naar het recht dat gold op het voor honorering van die aanvraag relevante tijdstip. Voor de Wajong-aanvraag van appellant betekent dit dat een beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van de bepalingen van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW), de wet die als voorloper van de Wajong voorzag in de mogelijkheid uitkering te verstrekken aan een jeugdgehandicapte en die gold op 13 augustus 1995, de dag waarop appellant 17 jaar werd.
4.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 21 april 2009 als zijn opvatting neergelegd dat appellant met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk bij het bereiken van de leeftijd van 17 jaar beperkingen had voor het functioneren in arbeid. Voor de bepaling van die beperkingen heeft hij zich gebaseerd op de beschikbare informatie van behandelaars van appellant. Op basis van het aandachtstekort dat bij appellant bestaat door de ADHD en de impulsiviteit zijn er beperkingen voor samenwerken en contact met anderen en moet er een duidelijke werksituatie zijn. Samenwerken is volgens de bezwaarverzekeringsarts wel mogelijk met enige supervisie en/of ondersteuning. Deze beperkingen zijn verwoord in de rubrieken Persoonlijk functioneren en Sociaal functioneren van de FML van 22 april 2009.
4.4. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat de bezwaarverzekeringsarts van de belastbaarheid van appellant op 13 augustus 1995 geen goed beeld heeft verkregen en dat ook niet kon verkrijgen omdat hij geen psychiater is. De verslavingsarts dr. M.C.J.R. Verbruggen, verbonden aan het Centrum voor geestelijke gezondheidszorg Emergis waar appellant al geruime tijd in behandeling is, heeft in zijn brief van 8 oktober 2008 neergelegd dat appellant kenmerken vertoont van ADHD (en dan eerder van een aandachtstekortstoornis dan van hyperactiviteit). Appellant heeft problemen met concentreren, is snel afgeleid en impulsief. Hij heeft steeds nieuwe prikkels nodig en voelt een voortdurende innerlijke onrust. Deze kenmerken zijn al aanwezig geweest voordat appellant zeven jaar oud was en hebben, gelet op de ernst ervan, disfunctioneren veroorzaakt zowel thuis als op school en voorts geleid tot beperkingen in het beroepsmatige functioneren. Volgens Verbruggen zijn de symptomen niet te verklaren door enige andere ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een psychotische stoornis. Verbruggen heeft de diagnose gesteld nadat hij appellant op verzoek van een collega hulpverlener van Emergis specifiek en uitgebreid op ADHD had onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door Verbruggen genoemde kenmerken herleid naar beperkingen voor het verrichten van arbeid zoals die zullen hebben bestaan op
13 augustus 1995. Uit de brief van Verbruggen zijn niet meer beperkingen af te leiden dan de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 22 april 2009 heeft opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts is volledig afgegaan op de expertise en bevindingen van Verbruggen. De Raad ziet, anders dan appellant, niet dat in die situatie nog aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige.
4.5. De opvatting van de huisarts van appellant en van de behandelend psychiater H. van Nuffel dat arbeid in een beschermde werkomgeving het hoogst haalbare is, hoefde voor de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding te zijn voor het aannemen van meer beperkingen. Daarvoor biedt de brief van de huisarts van 3 november 2003 noch die van de psychiater van 24 september 2004 enige op de in geding zijnde datum van 13 augustus 1995 betrekking hebbende medische onderbouwing. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts volledig en zorgvuldig is geweest.
4.6. Bij arbeidskundig onderzoek zijn functies geselecteerd, waarvan de belasting in overeenstemming is met de uit de FML voortvloeiende belastbaarheid van appellant, en is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 25%. Dat betekent dat het Uwv appellant op goede gronden niet heeft aangemerkt als jeugdgehandicapte in de zin van de AAW en afwijzend heeft beslist op het verzoek van appellant hem een Wajong-uitkering toe te kennen.
4.7. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.D.F. de Moor.
KR