ECLI:NL:CRVB:2011:BP2196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-485 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de arbeidsongeschiktheid van appellant

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2011, betreft het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 27 maart 2009, waarin werd vastgesteld dat hij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op 17 juli 2008 minder dan 35% was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geduide functies medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft toegelicht dat de belasting in de functies van productiemedewerker voedingsmiddelen industrie, telefonist/receptionist en productiemedewerker textiel, de belastbaarheid van appellant, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), niet overschrijdt. De Raad wijst erop dat zowel de primaire arts als de bezwaarverzekeringsarts appellant hebben gezien en dat zij de klachten en medische informatie bij hun beoordeling hebben betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 23 maart 2008 uitgebreid ingegaan op de medische informatie en concludeert dat de primaire arts een duidelijk medisch beeld had van appellant.

De Raad ziet geen aanleiding voor een nader onderzoek, aangezien appellant in hoger beroep geen nieuwe onderbouwing van zijn medische beperkingen heeft gepresenteerd. De Raad is van oordeel dat de verkregen gegevens voldoende duidelijk zijn om tot een afgerond oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier.

Uitspraak

10/485 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 december 2009, 09/2049 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2010, waar appellant noch zijn gemachtigde, zoals tevoren schriftelijk is aangekondigd, zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Ooms.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 27 maart 2009 ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met dat besluit heeft het Uwv zijn besluit gehandhaafd van 26 september 2008, waarbij is vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op 17 juli 2008 minder is dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft over de medische grondslag van het bestreden besluit geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies daarvan. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor hem.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep naar voren gebrachte stellingen herhaald. Appellant blijft - kort samengevat - van mening dat het medische onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat op basis van het dagverhaal en ondersteunende medische stukken, een nader medisch onderzoek had dienen plaats te vinden. Voorts blijft appellant van mening dat zijn enkelklachten onvoldoende tot uitdrukking zijn gebracht in de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 augustus 2008.
Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft appellant herhaald dat niet voldoende inzichtelijk gemotiveerd is waarom de geduide functies vallen binnen zijn belastbaarheid.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat een nader onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts aangewezen was. De Raad wijst er op dat zowel de primaire arts als de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen appellant hebben gezien en dat zij de klachten, het dagverhaal en medische informatie bij hun beoordeling hebben betrokken. Bezwaarverzekeringsarts Heeskens-Reijnen is in haar rapportage van 23 maart 2008 uitgebreid ingegaan op de in bezwaar overgelegde medische informatie van de huisarts en de uroloog. Zij is tot de conclusie gekomen dat de primaire arts een duidelijk medisch beeld had van appellant en dat de aangevoerde klachten door deze arts voldoende zijn meegenomen in de beperkingen, zoals opgenomen in de FML. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en afdoende gemotiveerd waarom er geen redenen zijn om af te wijken van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML van 28 augustus 2008. Nu appellant in hoger beroep evenmin met een (nadere) onderbouwing van de gestelde medische beperkingen komt, ziet de Raad geen grond om te twijfelen aan de juistheid van deze FML. Aangezien de verkregen gegevens, zowel in de primaire als in de bezwaarfase voldoende duidelijk zijn om tot een afgerond oordeel te komen, ziet de Raad geen grond voor een nader onderzoek.
4.2. Ook naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv voldoende toegelicht dat de belasting in de functies van productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (Sbc-code 111172), telefonist/receptionist (Sbc-code 315120) en productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), de belastbaarheid van appellant, zoals vastgesteld in de FML, niet overschrijdt. De Raad wijst op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 maart 2009 en schaart zich achter deze rapportage.
4.3. Uit het onder 4.1 en 4.2 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) T.J. van der Torn.
TM