ECLI:NL:CRVB:2011:BP2015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2153 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep inzake verplichting tot solliciteren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven van [Betrokkene] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2008. De zaak betreft de verplichting van betrokkene om zo breed mogelijk te solliciteren naar functies die hij kan vervullen, zoals opgelegd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Betrokkene ontving sinds 1984 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College had eerder een besluit genomen waarin betrokkene werd verplicht om actief te solliciteren. Na een ongegrond verklaard bezwaar tegen dit besluit, heeft betrokkene hoger beroep ingesteld. Echter, tijdens de procedure is gebleken dat betrokkene op 29 oktober 2009 is overleden. De erven van betrokkene hebben de procedure voortgezet, maar zijn niet verschenen op de zitting. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.

De Raad heeft overwogen dat er geen maatregel aan betrokkene is opgelegd en dat de appellanten geen schadevergoeding vorderen. Hierdoor is er geen procesbelang, omdat het resultaat van de procedure geen feitelijke betekenis heeft voor de appellanten. De Raad heeft in eerdere rechtspraak vastgesteld dat een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Gezien deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

08/2153 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2008, 07/2410 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en voorts op 25 juni 2010 bericht dat betrokkene op 29 oktober 2009 is overleden.
Bij brief van 4 november 2010 hebben appellanten bericht dat zij de procedure voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2010. Appellanten zijn niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving bijstand sinds 1984, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 20 december 2006 heeft het College betrokkene de verplichting opgelegd zo breed mogelijk te solliciteren naar alle soorten werk die hij aan kan.
1.3. Bij besluit van 10 mei 2007 heeft het College - voor zover hier van belang - het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Betrokkene heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 31 augustus 2006, LJN AY8271, en 1 juni 2010, LJN BM7208, is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
4.3. Nu aan betrokkene geen maatregel is en zal worden opgelegd in verband met het niet voldoen aan de verplichting zo breed mogelijk te solliciteren naar functies die hij aan kan en appellanten evenmin schadevergoeding vorderen, ziet de Raad niet in welk resultaat, dat voor appellanten ook feitelijk betekenis heeft, zij met de onderhavige procedure thans nog kunnen bereiken.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R.H.M. Roelofs en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R. Scheffer.
NK