ECLI:NL:CRVB:2011:BP1915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3901 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering na onterechte toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Minister ten onrechte studiefinanciering met terugwerkende kracht had toegekend aan de betrokkene, die in 2006 studiefinanciering had aangevraagd. De Minister had de toekenning herzien op basis van een wijziging in de verblijfsstatus van de betrokkene, die pas na de indiening van de aanvraag bekend was geworden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de betrokkene op de hoogte was van de wijziging in zijn verblijfsstatus, maar dat hij de aanvraag voor herziening te laat had ingediend, waardoor de Minister bevoegd was om de toekenning te herzien. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en bevestigt de besluiten van de Minister, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 juli 2009 in stand blijven. De Raad concludeert dat de Minister de regels omtrent de studiefinanciering correct heeft toegepast en dat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn van zes weken heeft gereageerd op de wijziging in zijn situatie. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de consequenties van het niet voldoen aan de voorwaarden voor studiefinanciering.

Uitspraak

10/3901 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 juni 2010, 09/1230 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 21 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is aan de orde een uitspraak over een door het hoofdbestuur van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) genomen besluit. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van die wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de
IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de betrokkene heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2010. Voor appellant is verschenen mr. P.E. Merema. Betrokkene is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 8 juli 2006 heeft appellant aan betrokkene studiefinanciering toegekend per juni 2006 en bepaald dat de studiefinanciering eindigt per 1 oktober 2006, omdat betrokkene per die datum niet langer voldoet aan de nationaliteitseis (geen geldig verblijfsdocument).
2. Op 13 maart 2009 heeft betrokkene ingediend een wijzigingsformulier waarin hij heeft aangegeven dat zijn verblijfsstatus is gewijzigd per 14 maart 2005 en waarbij hij een kopie van een op zijn naam gesteld, tot 14 maart 2010 geldig verblijfsdocument heeft gevoegd.
Vervolgens heeft appellant bij besluiten van 10 april 2009 aan betrokkene studiefinanciering toegekend van oktober 2006 tot augustus 2007 en vastgesteld dat betrokkene per augustus 2007, per januari 2008 en per januari 2009 geen recht op een toelage heeft, omdat hij niet (meer) (voltijds) studeert.
3. Nader, bij brief van 30 maart 2009 naar aanleiding van telefonisch contact eerder die dag, heeft betrokkene onder meer ingediend een kopie van de beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 27 januari 2009 waarbij hem alsnog per 14 maart 2005 een tot 14 maart 2010 geldige verblijfstitel (onder een beperking die niet in de weg staat aan studeren) is verleend.
4. Bij besluiten van 23 en 24 april 2009 heeft appellant vastgesteld dat:
- van augustus 2007 tot en met februari 2009 geen recht op studiefinanciering bestaat, omdat (kort gezegd) studiefinanciering niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend,
- van oktober 2006 tot augustus 2007 geen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van reiskosten wegens het ontbreken van een OV-studentenkaart en over die periode geen recht bestond op studiefinanciering noch op de daarbij behorende OV-studentenkaart wegens het niet voldoen aan de nationaliteitseis (geen geldig verblijfsdocument) en
- in verband daarmee een kortlopende schuld van € 1.625,88 over 2006 en van € 3.807,37 over 2007 (teveel ontvangen toelage) is ontstaan.
5. Bij besluit van 15 juli 2009 heeft appellant het door betrokkene tegen de besluiten van 23 en 24 april 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
6.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het besluit op bezwaar van 15 juli 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de besluiten van 24 april 2009 herroepen, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de besluiten van 24 april 2009 en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht.
Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
6.2. Ter zitting heeft appellant gesteld het in het besluit op bezwaar van 15 juli 2009 neergelegde standpunt niet langer te handhaven. Dat betekent dat dat besluit in aanmerking komt voor vernietiging.
Nader (bij brief van 8 april 2010) heeft appellant zich gesteld op het standpunt dat betrokkene niet voldoet aan de voorwaarde in het kader van het door hem gevoerde buitenwettelijke begunstigende beleid om toch met terugwerkende kracht studiefinanciering toegekend te krijgen. Die voorwaarde houdt in dat de aanvraag moet worden ingediend binnen zes weken nadat het nieuwe feit op basis waarvan die aanvraag wordt ingediend aan de aanvrager bekend is geworden. Aangezien aan betrokkene op 27 januari 2009 als nieuw feit bekend is geworden dat hem per 14 maart 2005 een verblijfstitel is verstrekt en hij eerst op 13 maart 2009 de aanvraag heeft ingediend, is de termijn van zes weken overschreden en is dus niet aan die voorwaarde voldaan.
Voorts heeft appellant zich gesteld op het standpunt dat hij op grond van artikel 7.1, eerste lid, onder a, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bevoegd was het besluit tot toekenning van financiering te herzien, aangezien betrokkene wist of redelijkerwijs kon weten dat die toekenning onjuist was.
De rechtbank volgt appellant daarin niet.
Appellant heeft naar aanleiding van de door betrokkene op 13 maart 2009 ingediende aanvraag met terugwerkende kracht studiefinanciering toegekend zonder daarbij aan te geven dat die toekenning was gebaseerd op buitenwettelijk begunstigend beleid. Dat beleid is niet gepubliceerd. Aangezien betrokkene bij die toekenning niet op de hoogte kon zijn van de grondslag daarvan - te weten ongepubliceerd buitenwettelijk begunstigend beleid -, kon hij ook niet op de hoogte zijn van de exacte voorwaarden waaronder de studiefinanciering ingevolge dat beleid pleegt te worden verleend, met name de termijn van zes weken waarbinnen hij die aanvraag had behoren in te dienen. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat betrokkene wist of redelijkerwijs kon weten dat de toekenning bij besluiten van 24 april 2009 onjuist was. Appellant was dan ook niet bevoegd om tot herziening over te gaan.
7. In hoger beroep heeft appellant bepleit dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en dat het beroep van betrokkene tegen het besluit op bezwaar van 15 juli 2009 alsnog ongegrond wordt verklaard. Ter zitting van de Raad heeft appellant nader bepleit dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover daarbij de (primaire) besluiten van
24 april 2009 zijn herroepen en is bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van die besluiten.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wist betrokkene bij de indiening van zijn aanvraag op 13 maart 2009 of kon hij toen redelijkerwijs weten dat de toekenning van studiefinanciering bij besluiten van 24 april 2009 onjuist was. Immers, in de brochure “Oneens, uw goed recht, bezwaar en beroep” is vermeld: “Het is mogelijk dat u achteraf nieuwe gegevens krijgt die van invloed hadden kunnen zijn op de beslissing op uw aanvraag. U kunt deze nieuwe informatie binnen zes weken, nadat u deze heeft ontvangen, aan de IB-Groep sturen met een verzoek om de beslissing op uw aanvraag te herzien.”. Op 13 maart 2009 was die termijn van zes weken verstreken, zodat de bevoegdheid tot herziening bestond.
8.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
8.2. Ingevolge artikel 3.12, tweede lid, van de Wsf 2000 is toekenning van studiefinanciering met terugwerkende kracht niet mogelijk.
Appellant heeft op dat verbod in zoverre een nuancering aangebracht dat ingeval van een aanvraag om toekenning van studiefinanciering met terugwerkende kracht in ieder geval moet vast staan dat die aanvraag is ingediend binnen zes weken nadat de aanvrager op de hoogte was of redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van het nieuwe feit dat de aanleiding tot die aanvraag vormt. Het gaat hierbij om buitenwettelijk begunstigend beleid waarvan naar vaste rechtspraak van de Raad het bestaan en de toepassing als een gegeven moet worden aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze wordt toegepast. Leidt die toetsing tot de conclusie dat dat beleid in het desbetreffende geval op consistente wijze is toegepast, dan kan niet worden staande gehouden dat appellant niet in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen.
8.3. In dit geval moet worden aangenomen dat de advocaat van betrokkene in de procedure(s) ter verkrijging van een verblijfstitel voor betrokkene op 28 januari 2009 in het bezit is gekomen van de beschikking van de IND van 27 januari 2009 waarbij aan betrokkene alsnog per 14 maart 2005 een - onder gelijktijdige verlenging - tot 14 maart 2010 geldige verblijfstitel is verleend. Bijgevolg moet ook betrokkene worden geacht op 28 januari 2009 op de hoogte te zijn gekomen van die als nieuw feit aan te merken, wat de mogelijkheid van het verkrijgen van studiefinanciering met terugwerkende kracht betreft, relevante verandering in zijn omstandigheden. Tussen 28 januari 2009 en 13 maart 2009, de datum waarop betrokkene het wijzigingsformulier heeft ingediend, zijn evenwel meer dan zes weken verstreken.
9. Gelet op het hiervoor, met name in 8 overwogene kan de conclusie geen andere zijn dan dat appellant bij de besluiten van 10 april 2009 aan betrokkene ten onrechte met terugwerkende kracht studiefinanciering heeft toegekend, appellant bevoegd was tot herziening en appellant van die bevoegdheid bij zijn besluiten van 24 april 2009 tijdig gebruik heeft gemaakt. Appellants hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij de besluiten van 24 april 2009 zijn herroepen en is bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van die besluiten.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de besluiten van 24 april 2009 zijn herroepen en is bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van die besluiten;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 juli 2009 geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR