ECLI:NL:CRVB:2011:BP1899
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW)
In deze zaak heeft appellante, wonende in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 17 juni 2010 haar beroep tegen de weigering van een nabestaandenuitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellantes echtgenoot ten tijde van zijn overlijden op 29 december 2008 niet verzekerd was voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante had een nabestaandenuitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot, die wel een ouderdomspensioen ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
De Svb had op 31 maart 2009 de aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot van appellante niet verzekerd was voor de ANW. Appellante voerde aan dat haar echtgenoot nooit op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren, wat door de Svb werd opgevat als een verzoek om postume toelating tot de vrijwillige verzekering. Dit verzoek werd echter afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de echtgenoot van appellante noch verplicht, noch vrijwillig verzekerd was voor de ANW en dat appellante geen aanspraak kon maken op een nabestaandenuitkering op basis van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voegde daaraan toe dat zij zich in een slechte financiële positie bevond en niet in staat was haar familie te onderhouden. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de onwetendheid van de echtgenoot over de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering niet relevant was voor de beslissing. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden en dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.