ECLI:NL:CRVB:2011:BP1848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1835 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het dagloon voor WAO-uitkering en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de vaststelling van het dagloon waarnaar de WAO-uitkering van appellant wordt berekend. Het dagloon is vastgesteld bij besluit van 23 maart 2005, waarbij appellant met ingang van 30 mei 2002 een WAO-uitkering is toegekend. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 februari 2010 overwogen dat de vermelding van het dagloon in het besluit van 24 maart 2009 slechts informatief is en geen rechtsgevolg heeft. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van 24 maart 2009 enkel betrekking heeft op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en niet op het dagloon. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De vermelding van het dagloon in het besluit van 24 maart 2009 is niet bepalend en dient enkel ter informatie van appellant.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 januari 2011.

Uitspraak

10/1835 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 februari 2010, 09/1160 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.H. Bakker, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2010. Zoals aangekondigd, was appellant niet aanwezig. Voor het Uwv was aanwezig mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is met ingang van 30 mei 2002 een WAO-uitkering betaalbaar gesteld. Bij besluit van 23 maart 2005 heeft het Uwv appellant de WAO-uitkering met ingang van 30 mei 2002 toegekend. Daarbij is de mate van appellants arbeidsongeschiktheid bepaald op 80 tot 100%. Voorts is daarbij vastgesteld dat de hoogte van de uitkering wordt gebaseerd op een dagloon van € 59,92. Tegen het besluit van 23 maart 2005 is appellant niet in rechte opgekomen.
1.2. Voorafgaand aan het formele toekenningsbesluit van 23 maart 2005 had het Uwv bij besluit van 31 oktober 2003 de WAO-uitkering van appellant per 31 december 2003 ingetrokken. Na bezwaar, beroep en hoger beroep heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2009 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2003 alsnog gegrond verklaard. Appellant wordt op en na 31 december 2003 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Het besluit vermeldt dat de hoogte van de uitkering wordt gebaseerd op het bij besluit van 23 maart 2005 vastgestelde dagloon van € 59,92.
1.3. Tegen het besluit van 24 maart 2009 is appellant in beroep gekomen omdat hij zich niet kan vinden in het daarin vermelde dagloon.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 24 maart 2009 slechts betrekking heeft op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op en na 31 december 2003 en niet ziet op het aan de uitkering ten grondslag gelegde dagloon. Dit brengt met zich dat de constatering in het besluit van 24 maart 2009 dat het dagloon werd vastgesteld op € 59,92 geen bepalend onderdeel uitmaakt van dit besluit. De vermelding van het dagloon dient uitsluitend ter informatie van appellant en is niet op rechtsgevolg gericht. De vermelding van het dagloon in het besluit van 24 maart 2009 is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. In dit verband heeft de rechtbank ook gewezen op de uitspraak van de Raad van 29 juli 1999, LJN AG8576.
3.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen.
3.2. Het dagloon waarnaar de uitkering van appellant wordt berekend, is vastgesteld bij besluit van 23 maart 2005. De rechtbank heeft met juistheid onder verwijzing naar de door haar genoemde uitspraak van de Raad overwogen dat de vermelding van dit dagloon in het besluit van 24 maart 2009 slechts van informatieve aard is. Dat het Uwv pas bij zijn besluit van 23 maart 2005 de toekenning van de uitkering per 30 mei 2002 heeft geformaliseerd, maakt dit niet anders. Dit geldt ook voor de stelling van appellant dat op het tijdstip waarop het formele toekenningsbesluit werd afgegeven, de dagloonvaststelling voor hem geen enkele betekenis had.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM