[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 oktober 2009, 08/1320 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 januari 2011
Namens appellante heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van de Raad van 24 augustus 2010 alwaar partijen niet zijn verschenen. De Raad heeft vervolgens de behandeling van het geding geschorst en enkele vragen gesteld aan het Uwv.
Op 12 oktober 2010 heeft het Uwv in reactie op de vraagstelling van de Raad adviezen van bezwaarverzekeringsarts H.H. Häuser van 14 september 2009 en bezwaararbeidsdeskundige C.H.J. van Hulten van 7 oktober 2010 aan de Raad gezonden.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad van 23 december 2010. Voor appellante is verschenen mr. Heek en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.T.A. Duijs.
1. In het kader van een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts R.C. van Rijswijk appellante op 14 maart 2007 onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Appellant heeft daarbij aangegeven dat zij nog steeds rugklachten en psychische klachten heeft. Van Rijswijk ziet bij oriënterend psychisch onderzoek geen aanwijzingen voor het bestaan van een depressieve of angstige stoornis. Bij lichamelijk onderzoek worden functiebeperkingen van de nek en de rug vastgesteld. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
13 juli 2007. Op 30 augustus 2007 heeft de verzekeringsarts de FML aangepast. In een toelichting van 21 januari 2008 heeft de verzekeringsarts uiteengezet dat de wijzigingen items betroffen die als normaal waren gescoord met een opmerking en dat twee beperkingen die waren meegekopieerd uit een eerdere FML en die niet meer van toepassing waren. In zijn rapport van 14 september 2007 heeft de arbeidsdeskundige G. Gerritsma na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 26%. Bij besluit van 18 september 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van
19 november 2007 herzien en vastgesteld in de klasse 25 tot 35%.
2. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten dossierstudie verricht en de hoorzitting bijgewoond. Na weging van de beschikbare informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 22 januari 2008 geconcludeerd dat de verzekeringsarts op grond van uitvoerig eigen onderzoek de beperkingen heeft vastgesteld en dat hij zich kan vinden in de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 30 augustus 2007. Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 18 september 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de eerste plaats heeft de rechtbank overwogen, onder verwijzing naar artikel 23 van de WAO en de uitspraak van de Raad van 23 mei 2008, LJN BD2897, dat het Uwv bevoegd is om, kort gezegd, zo vaak als hij dat nodig oordeelt degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op te roepen in verband met een herkeuring. Ten aanzien van de medische grondslag van het besluit heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten en dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe beperkingen hebben aangenomen. De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van de FML van 30 augustus 2007 en is, gelet op de toelichting van de (bezwaar)arbeidsdeskundige, er voldoende van overtuigd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn.
4.1. In hoger beroep heeft appellante haar grond over de verschillende kort na elkaar volgende herbeoordelingen gehandhaafd. Ter zitting is namens appellante betoogd dat dit zeer belastend is geweest en dat er geen indicatie was voor een herbeoordeling in 2007. Voorts heeft appellante bezwaar tegen het laten vervallen van enkele beperkingen en beperkende toelichtingen in de FML van 30 augustus 2007 en acht zij de functies niet passend gelet op de totale belasting.
4.2. In de eerste plaats is de Raad van oordeel dat het Uwv bevoegd was om in 2007 (wederom) een professionele herbeoordeling te verrichten. De Raad wijst in dit verband ook op zijn uitspraak van 18 maart 2009, LJN BH7225.
4.3. Wat betreft de medische grondslag overweegt de Raad dat hij geen aanleiding heeft om een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is van oordeel dat het door de (bezwaar)verzekeringsarts verrichtte onderzoek zorgvuldig is te achten. De belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 30 augustus 2007, kan – mede gelet op de ter zake gegeven toelichting in hoger beroep door bezwaarverzekeringsarts Häuser – als uitgangspunt voor de schatting dienen.
4.4. Uit aanvullend onderzoek door bezwaararbeidsdeskundige Van Hulten is gebleken dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ook passend zijn te achten indien de bij de onderhavige beoordeling aangepaste beperkingen (toelichting bij 1.9.8. “geen bijzondere eisen t.a.v. langdurige of intensieve aandachtsconcentratie” en 2.8. omgaan met conflicten gewijzigd van “sterk beperkt” naar “beperkt”) achterwege worden gelaten en wordt uitgegaan van de eerder vastgestelde belastbaarheid.
4.5. Gelet op 4.3 en 4.4 komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2011.
(get.) T.J. van der Torn.