09/2367 WAO
09/2368 WAO
09/2373 WAO
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen twee uitspraken van de rechtbank Breda van 20 maart 2009, 08/2739 en 08/1407 en 08/3888 (hierna: aangevallen uitspraken),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 januari 2011
Namens appellant heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide gedingen gevoegd plaatsgevonden op 21 juli 2010, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Janssens voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
Na de behandeling ter zitting is de Raad gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De Raad heeft het onderzoek heropend en een vraagstelling aan het Uwv doen uitgaan. Bij brieven van 22 september 2010 en 6 oktober 2010 heeft het Uwv hierop gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
1. Appellant is productiemedewerker geweest en is op 18 april 2002 uitgevallen wegens rugklachten. Bij besluit van 31 oktober 2003 is hem met ingang van 26 augustus 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. Na een herbeoordeling heeft het Uwv appellant bij besluit van 30 september 2004 meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 28 november 2004 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 10 februari 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 10 februari 2005 in stand te laten. Bij zijn uitspraak van 26 maart 2008, 05/6116, LJN BC8114 heeft de Raad deze uitspraak vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Voorts heeft de Raad het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarnaast heeft de Raad beslissingen gegeven ten aanzien van proceskosten en griffierecht.
2.2. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft het Uwv bij besluit van 25 april 2008 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar tegen het besluit 30 september 2004 wederom ongegrond is verklaard.
2.3. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij aangevallen uitspraak van 20 maart 2009 met registratienummer 08/2739 ongegrond verklaard.
09/2367 WAO en 09/2368 WAO
3.1. Bij besluit van 12 juli 2007 heeft het Uwv na een herbeoordeling beslist de aan appellant toegekende uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% ongewijzigd voort te zetten. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 oktober 2007 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit bezwaar te laat was ingediend. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
3.2. Voorts heeft het Uwv het tegen het besluit van 12 juli 2007 gerichte bezwaarschrift aangemerkt als een verzoek om herziening van dat besluit. Dit verzoek is bij besluit van 16 november 2007 afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1. Bij besluit van 1 februari 2008 (besluit A) heeft het Uwv appellant met ingang van 16 december 2005 wederom in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 1 februari 2008 (besluit B) heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 15 juli 2007 weer verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4.2. Bij besluit van 11 februari 2008 heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 16 november 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dit besluit ongewijzigd gehandhaafd.
4.3. Bij besluit van 7 juli 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit A ongegrond verklaard en het bezwaar tegen besluit B niet-ontvankelijk.
5.1. Bij aangevallen uitspraak van 20 maart 2009 met registratienummers 08/1407 en 08/3888 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 juli 2008 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zoals dit artikellid destijds luidde, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen besluit A niet-ontvankelijk te verklaren en het bezwaar tegen besluit B ontvankelijk doch ongegrond. Tevens heeft de rechtbank bij deze uitspraak het beroep tegen het besluit van 11 februari 2008 ongegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en beslissingen gegeven omtrent proceskosten en vergoeding van griffierecht.
5.2. Tegen de voormelde uitspraken van de rechtbank heeft appellant hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank zich heeft kunnen verenigen met de verlagingen van de uitkering per 28 november 2004 en 15 juli 2007.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. In de in rubriek I vermelde brieven van 22 september 2010 en 6 oktober 2010 heeft het Uwv te kennen gegeven dat de beslissingen waarbij de uitkering van appellant met ingang van 28 november 2004 en 15 juli 2007 is verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% niet langer worden gehandhaafd en dat appellant met ingang van deze data in aanmerking dient te komen voor een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit betekent dat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, vernietigd moeten worden en dat de beroepen gericht tegen de besluiten van 11 februari 2008, 25 april 2008 en 7 juli 2008, voor zover in geding, gegrond verklaard moeten worden.
Voorts ziet de Raad in het vorenstaande aanleiding om, conform het desbetreffende verzoek van het Uwv, met toepassing van 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien als onder III bepaald.
6.3. Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient het verzoek om vergoeding van schade met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495.
7. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, die voor verleende rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 644,-- en in hoger beroep in verband met de gevoegde behandeling op € 966,--, in totaal derhalve op € 1.610,--.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten;
Verklaart de beroepen tegen de besluiten 11 februari 2008, 25 april 2008 en 7 juli 2008, voor zover in geding, gegrond en vernietigt die besluiten in zoverre;
Herroept de besluiten van 30 september 2004 en 16 november 2007, alsmede besluit B en bepaalt dat appellant over de periode van 28 november 2004 tot 16 december 2005, alsmede vanaf 15 juli 2007 in aanmerking wordt gebracht voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag € 1.610,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 259,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.