ECLI:NL:CRVB:2011:BP1455
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de hoogte van het dagloon en nabetaling in het kader van de WGA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de hoogte van het dagloon voor een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) aan de orde is. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.G.M. de Ruijter, heeft in beroep gesteld dat het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgestelde dagloon van € 59,28 niet correct is. Dit bedrag is gebaseerd op de loonopgave van de werkgever over de referteperiode van 1 april 2004 tot 1 maart 2005, waaruit blijkt dat appellant een totaalbedrag van € 14.108,31 heeft ontvangen. Appellant betwist echter dat dit bedrag het daadwerkelijk genoten loon weerspiegelt, en verwijst naar een brief van zijn werkgever waarin wordt gesteld dat er netto € 800,- niet is verloond.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat nabetaling van salaris niet kan meetellen voor de berekening van het dagloon. De Raad heeft in hoger beroep geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel dan de rechtbank. De Raad benadrukt dat bij de berekening van het dagloon het daadwerkelijk genoten loon in de referteperiode uitgangspunt is. Er is geen bewijs dat de bedragen die appellant heeft genoemd, daadwerkelijk aan hem zijn uitbetaald. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht is uitgegaan van de oorspronkelijke loonstroken.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter G. van der Wiel en de leden I.M.J. Hilhorst-Hagen en H.G. Lubberdink aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 januari 2011. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.