ECLI:NL:CRVB:2011:BP0691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- H.G. Rottier
- N.J.E.G. Cremers
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige herbeoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in 1998 uitviel voor zijn werk als gevolg van schouderklachten, ontving een WAO-uitkering die aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Deze uitkering werd echter ingetrokken op basis van een herbeoordeling, waarbij werd vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Het Uwv had deze intrekking gemotiveerd met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts, waartegen appellant in beroep ging.
De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een juiste medische grondslag berustte en dat de aan appellant voorgehouden functies geschikt waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij op medische gronden volledig ongeschikt was voor de aan hem voorgehouden functies en voegde hieraan toe dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. Hij wees op een verschil tussen de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de kritische FML, maar het Uwv gaf aan dat dit verschil was opgelost door een aanpassing van de FML.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er een voldoende zorgvuldig en diepgaand verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgevonden. De Raad volgde appellant niet in zijn argument dat de geselecteerde functies gebaseerd waren op een niet van toepassing zijnde FML, aangezien de bezwaarverzekeringsarts een nieuwe FML had opgesteld na een lichamelijk onderzoek. De Raad concludeerde dat de belasting in de functies medisch gezien voor appellant mogelijk was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.