ECLI:NL:CRVB:2011:BP0691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-399 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige herbeoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in 1998 uitviel voor zijn werk als gevolg van schouderklachten, ontving een WAO-uitkering die aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Deze uitkering werd echter ingetrokken op basis van een herbeoordeling, waarbij werd vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Het Uwv had deze intrekking gemotiveerd met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts, waartegen appellant in beroep ging.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een juiste medische grondslag berustte en dat de aan appellant voorgehouden functies geschikt waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij op medische gronden volledig ongeschikt was voor de aan hem voorgehouden functies en voegde hieraan toe dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. Hij wees op een verschil tussen de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de kritische FML, maar het Uwv gaf aan dat dit verschil was opgelost door een aanpassing van de FML.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er een voldoende zorgvuldig en diepgaand verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgevonden. De Raad volgde appellant niet in zijn argument dat de geselecteerde functies gebaseerd waren op een niet van toepassing zijnde FML, aangezien de bezwaarverzekeringsarts een nieuwe FML had opgesteld na een lichamelijk onderzoek. De Raad concludeerde dat de belasting in de functies medisch gezien voor appellant mogelijk was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/399 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2009, 09/1913 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2010. Namens appellant is mr. Haze verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de loop van de procedure verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant was werkzaam als medewerker buitendienst voor gemiddeld 36 uur per week toen hij in 1998 uitviel voor zijn werk als gevolg van schouderklachten. Na afloop van de wachttijd is hem destijds een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering is nadien ongewijzigd voortgezet.
1.3. De uitkering is op grond van de resultaten van een herbeoordeling aan de hand van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten ingaande 14 januari 2009 ingetrokken bij besluit van 13 november 2008 omdat de mate van ongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedroeg.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 6 mei 2009 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het daartegen gemaakte bezwaar van appellant, onder verwijzing naar een rapport van 9 april 2009 van een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een juiste medische grondslag. De rechtbank heeft voorts de aan appellant voorgehouden functies voor hem geschikt bevonden.
3.1. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij op medische gronden volledig ongeschikt is voor de aan hem voorgehouden functies. Aanvullend heeft hij aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Daartoe heeft hij erop gewezen dat op de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 november 2008 minder beperkingen zijn aangegeven dan op de kritische Functionele Mogelijkhedenlijst (kFML) van dezelfde datum.
3.2. Het Uwv heeft geen verklaring gegeven voor het verschil tussen de FML en kFML. Het heeft erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts op 9 april 2009 de FML heeft aangepast waarmee dat verschil is komen te vervallen.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft er een voldoende zorgvuldig en diepgaand verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De Raad volgt appellant niet in zijn grond dat de geselecteerde functies wellicht gebaseerd zijn op een niet van toepassing zijnde FML. Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts, na een eigen lichamelijk onderzoek van appellant op 9 april 2009, een nieuwe FML heeft opgesteld. De FML van 5 november 2008 is komen te vervallen en aan het bestreden besluit is vervolgens de aangepaste FML van 9 april 2009 ten grondslag gelegd.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om de belastbaarheid van appellant, zoals verwoord in de FML van 9 april 2009 voor onjuist te houden.
Het Uwv heeft geconcludeerd dat uit de rug-, schouder- en knieklachten, behalve voor zware lichamelijke arbeid, geen aanvullende functionele beperkingen voortvloeien. Voorts is rekening gehouden met de psychische klachten van appellant door aan te geven dat appellant niet in een ziekenhuis kan werken. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die betrekking hebben op zijn gezondheidstoestand op of omstreeks 14 januari 2009 die de Raad aanleiding geven voor twijfel aan deze bevindingen.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, is de Raad van oordeel dat met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 juli 2009 voldoende is onderbouwd dat de belasting in deze functies medisch gezien voor appellant mogelijk is.
4.4. Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H.G. Rottier en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.D.F. de Moor.
IvR