ECLI:NL:CRVB:2011:BO9964

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1284 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv van 6 februari 2008 ongegrond werd verklaard. Dit besluit hield in dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar niet als duurzaam arbeidsongeschikt werd beschouwd. Appellant, die lijdt aan een dysthyme stoornis met recidiverende depressieve episoden, betoogde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 5 januari 2011 behandeld, waarbij de medische situatie van appellant op 1 augustus 2007 centraal stond. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts, W. Hovy, zijn oordeel zorgvuldig had gevormd en dat er geen aanleiding was om het standpunt van het Uwv niet te volgen. De Raad concludeerde dat de depressies behandelbaar zijn en dat er geen sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie die duurzaam arbeidsongeschiktheid rechtvaardigde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was, en het hoger beroep werd afgewezen. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/1284 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2009, 08/870 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.S. Fluit, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 10 september 2009 heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht. Het Uwv heeft bij brief van 11 december 2009 rapportages ingezonden van zijn bezwaarverzekeringsarts van 2 september 2009 en van zijn bezwaararbeidsdeskundige van 3 september 2009. Appellant heeft bij brieven van 16 februari 2010 en 15 juli 2010 het hoger beroepschrift aangevuld en het Uwv bij brief van 19 maart 2010 het verweerschrift. Bij brief van 29 oktober 2010 heeft het Uwv geantwoord op een vraag van de Raad. Appellant heeft bij brief van 8 november 2010 nog een rapportage ingezonden van zijn medisch adviseur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2010. Appellant en mr. Fluit zijn verschenen. Voor het Uwv zijn verschenen mr. E.J.S. van Daatselaar en drs. W.C. Otto.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 6 februari 2008 ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met dat besluit heeft het Uwv zijn besluiten van 17 september 2007 en 20 december 2007 gewijzigd en vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 augustus 2007 recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering). De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 80 tot 100%. Rekening houdend met appellants inkomsten uit arbeid bedraagt de uitkering € 1.466,60 bruto per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 6 februari 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn betoog dat hij niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA en recht heeft op een uitkering ingevolge hoofdstuk 6 van die wet.
3.1. Appellant is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen en heeft onder verwijzing naar de informatie van zijn psychiater L.M.T. Breteler van 25 januari 2008 en 21 november 2008 en het rapport van de medisch adviseur G.M.A. Clauwaert van 2 november 2010 herhaald dat zijn dysthymie chronisch en onbehandelbaar is en het resultaat van de behandeling van de depressies niet is te voorspellen. Hij heeft verder beroepsgronden geformuleerd van medische en arbeidskundige aard in reactie op de stukken die het Uwv in hoger beroep heeft ingebracht.
3.2. Het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld. Uit de ingebrachte rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 september 2009 volgt dat in bezwaar de mate van arbeidsongeschiktheid zou zijn vastgesteld op 35 tot 80% als niet was volstaan met een verzekeringsgeneeskundige heroverweging, maar was bezien of andere functies konden worden geselecteerd dan de functies die in bezwaar voor appellant niet geschikt zijn bevonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uitsluitend in geschil is of de met ingang van 1 augustus 2007 aangenomen volledige arbeidsongeschiktheid van appellant duurzaam is en hij met ingang van die datum in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) in plaats van een WGA-uitkering.
4.2. In artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA is duurzaam omschreven als een medisch stabiele of verslechterende situatie dan wel een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3. Bezwaarverzekeringsarts W. Hovy heeft, nadat hij appellant tijdens de hoorzitting had gesproken en informatie had ingewonnen bij psychiater Breteler, aangenomen dat bij appellant sprake is van dysthymie met daarop gesuperponeerd depressieve episoden. Het is geen progressief ziektebeeld en er bestaan behandelmogelijkheden. Hovy heeft in zijn rapport van 1 februari 2008 de verwachting uitgesproken dat een redelijke verbetering van de belastbaarheid zal optreden als appellant middels therapie meer inzicht in zijn persoonlijkheid heeft verkregen en aanhoudende situatieve factoren, daarmee doelend op de problematiek rondom de werkhervatting, afnemen. Hij verwacht die verbetering op middellange termijn en verbindt daaraan - mede op basis van het Beoordelingskader duurzaamheid arbeidsbeperkingen (hierna: beoordelingskader) - de conclusie dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschiktheid is.
4.4. In zijn uitspraak van 4 februari 2009 (LJN BH1896) heeft de Raad overwogen dat het beoordelingskader als instructie aan de verzekeringsartsen een hulpmiddel is ten behoeve van een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming. Van een deugdelijke gemotiveerd besluit kan ook sprake zijn als niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gezet. Bij de vraag of de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, gaat het om een inschatting van toekomstige arbeidsbeperkingen. De inschatting van herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende verzekerde aan de orde zijn. Als er een medische behandeling is ingezet, is een onderbouwing van de inschatting vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan.
4.5. In zijn uitspraak van 10 oktober 2010 (LJN BN9226) heeft de Raad neergelegd dat de bestuursrechter bij de beoordeling van de vraag of op basis van een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts terecht is aangenomen dat van duurzaamheid van arbeidsongeschikt geen sprake is, alle nadien door een verzekerde ingebrachte medische informatie kan worden betrokken voor zover deze informatie betrekking heeft op de datum die in geding is. Daarbij is niet van belang dat de bezwaarverzekeringsarts toen hij tot zijn inschatting van de herstelkansen van de betreffende verzekerde kwam met de in beroep of in hoger beroep ingebrachte informatie niet bekend kon zijn.
4.6. Psychiater Breteler heeft in de brief die zij op 25 januari 2008 aan bezwaarverzekeringsarts Hovy zond, vermeld dat appellant zich in oktober 2007 opnieuw op de polikliniek bij haar had aangemeld met een recidief depressie. Zij benoemt de depressie gesuperponeerd op de dysthyme stoornis na een behandeling van een vijftal begeleidende gesprekken nog matig/ernstig en evident werkgerelateerd. De persoonlijkheid van appellant kenmerkt zich door vermijdende en dwangmatige trekken. Hij zal aandachtsgerichte therapie gaan volgen. In de door appellant in beroep ingebrachte brief van 21 november 2008 maakt Breteler geen melding van een andere diagnose. Zij vermeldt dat appellant goed heeft weten te profiteren van de aandachtsgerichte therapie en daardoor beter in staat is een terugval in overmatig piekeren te couperen, wat de kans op recidief van een depressie verkleint. Andere mogelijkheden om de premorbide persoonlijkheid van appellant en de dysthymie te beïnvloeden ziet Breteler niet.
4.7. Het gaat in dit geding om de medische situatie van appellant op 1 augustus 2007. De Raad stelt vast dat bezwaarverzekeringsarts Hovy bij zijn beoordeling het door psychiater Breteler geschetste ziektebeeld tot uitgangspunt heeft genomen. Hij heeft beredeneerd dat appellant met de al langer bestaande dysthymie in staat is gebleken in arbeid te functioneren. De recidiverende depressies veroorzaken perioden van uitval en brengen mee dat een wisselend beeld ontstaat. De depressies zijn behandelbaar. Dat hij een juiste inschatting heeft gemaakt van de herstelmogelijkheden, die aanwezig waren op 1 augustus 2007, blijkt volgens Hovy uit zijn waarneming tijdens de hoorzitting en de verkregen informatie van Breteler.
4.8. De Raad is van oordeel dat Hovy zijn oordeel zorgvuldig heeft gevormd en zijn inschatting van het herstel van appellant deugdelijk heeft gemotiveerd. Hovy heeft daarbij de informatie betrokken die tijdens de bezwaarprocedure beschikbaar is gekomen en hij heeft zijn opvatting gemotiveerd gehandhaafd nadat hij kennis had genomen van de informatie die appellant inbracht in de procedure bij de rechtbank. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat op 1 augustus 2007 geen sprake was van een situatie waarin appellant in verband met een recidiverende depressie behandeld werd. Dat volgt uit de rapportage van 26 juni 2007 van verzekeringsarts C.M.J.H. Lamberti, die daarin heeft vermeld dat psychiater Breteler haar behandeling in december 2006 heeft afgerond en dat appellant zonodig op haar kan terugvallen. In oktober 2007 heeft appellant zich opnieuw bij Breteler gemeld met een recidief depressie. Nu de depressie die heeft geleid tot de uitval van appellant op 5 augustus 2004 behandelbaar is gebleken, mocht worden verwacht dat bij een nieuw opkomende depressie wederom behandeling mogelijk zou zijn. De informatie die Hovy van Breteler kreeg, bevestigt dat ook de recidiverende depressie, waarmee appellant zich in oktober 2007 bij Breteler meldde, met begeleidende gesprekken en aandachtsgerichte therapie behandelbaar was. In haar brief van 25 januari 2008 duidt Breteler de therapie die appellant zal ondergaan aan als een bewezen effectieve behandeling voortkomend uit de cognitieve gedragstherapie, gecombineerd met meditatieve elementen, welke geschikt is voor mensen met recidiverende depressies en/of chronische depressies of dysthymie. Dat de therapie inderdaad voor appellant geschikt was, volgt uit haar brief van 21 november 2008.
4.9. Het enkele feit dat een dysthyme stoornis voortduurt ook als recidiverende depressies succesvol worden behandelend, is - anders dan appellant meent - geen grond voor het aannemen van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Dit alleen al niet omdat in het geval van appellant de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zich niet richt op volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als gevolg van het bestaan van alleen een dysthyme stoornis maar, uitgaande van de door de psychiater gestelde diagnose van een dysthyme stoornis waarop gesuperponeerd in wisselende mate depressieve perioden bestaan, als gevolg van een medische situatie met een wisselend beeld. De Raad volgt niet de medisch adviseur Clauwaert in zijn opvatting dat appellant op basis van de dysthymie al volledig arbeidsongeschikt is. Die opvatting, die is gevormd zonder voorafgaand eigen onderzoek, mist een voldoende onderbouwing om te leiden tot twijfel bij de Raad met betrekking tot de deugdelijkheid van de motivering van het in geding zijnde besluit.
4.9. De voorgaande overwegingen leiden ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat er gelet op de beschikbare medische gegevens geen aanleiding is om het Uwv niet te volgen in zijn standpunt dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Voor een veroordeling tot schadevergoeding is daarmee geen ruimte. Het verzoek van appellant om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M. Mostert.
JL