ECLI:NL:CRVB:2010:BU4771
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- C. van Viegen
- H.C. Cusell
- Rechtspraak.nl
Identificatieplicht en privaatrechtelijke dienstbetrekking in het bestuursrecht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2010, gaat het om een hoger beroep van appellante en appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht correctie- en boetnota's had opgelegd aan appellante wegens het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs van een werknemer in de loonadministratie. Appellante, een vennootschap onder firma die werkzaamheden verricht als aannemer, had in de jaren 2003 tot en met 2005 een aantal werknemers, waaronder betrokkene, in dienst. Tijdens een boekenonderzoek door de Belastingdienst werd vastgesteld dat van een aantal werknemers, waaronder betrokkene, geen afschrift van een geldig identiteitsbewijs was opgenomen in de loonadministratie. Appellante had geen gebruik gemaakt van de geboden hersteltermijn om de ontbrekende documenten aan te leveren.
De Raad oordeelt dat appellante niet heeft voldaan aan de identificatieplicht zoals vastgelegd in de Wet op de identificatieplicht (Wid). De Raad stelt vast dat het ontbreken van het vereiste afschrift van het identiteitsbewijs van de werknemer niet kan worden hersteld en dat appellante artikel 55, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk- en inkomen (Wet Suwi) heeft overtreden. Daarnaast bevestigt de Raad het oordeel van de rechtbank dat betrokkene in een privaatrechtelijke dienstbetrekking voor appellante werkzaam was, ondanks de zelfstandigheid waarmee hij zijn werkzaamheden verrichtte. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellanten faalt en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij de eerdere beslissing van het Uwv wordt gehandhaafd.
De uitspraak benadrukt het belang van de identificatieplicht in de loonadministratie en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad wijst erop dat de gezagsverhouding niet alleen afhankelijk is van de mate van zelfstandigheid van de werknemer, maar ook van de verplichtingen die de werkgever heeft ten aanzien van de identificatie van werknemers.