ECLI:NL:CRVB:2010:BP7583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4483 AW en 09/4484 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeoorloofde afwezigheid en ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van een ambtenaar, hierna betrokkene, tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. Betrokkene was werkzaam bij de Rijksgebouwendienst en heeft zich schuldig gemaakt aan ongeoorloofde afwezigheid in verschillende periodes, wat heeft geleid tot disciplinaire maatregelen van de minister. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 16 december 2010 uitspraak gedaan. De feiten van de zaak zijn als volgt: betrokkene was van 1 juni tot 14 juni 2007 ongeoorloofd afwezig, met uitzondering van twee thuiswerkdagen, en had ook in de periode van 5 juli tot 11 juli 2007 drie dagen ongeoorloofd afwezigheid. De minister legde betrokkene een voorwaardelijk ontslag op wegens plichtsverzuim. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, maar betrokkene ging in hoger beroep. De Raad overwoog dat de ongeoorloofde afwezigheid van betrokkene ernstig plichtsverzuim opleverde en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat betrokkene niet ongeoorloofd afwezig was in de periode van 16 mei tot 1 juni 2007, maar dat hij na zijn hersteldverklaring op 1 juni 2007 zijn leidinggevende had moeten informeren over zijn terugkeer naar het werk. De Raad concludeerde dat de minister terecht de afwezigheid van betrokkene als plichtsverzuim had aangemerkt en dat de disciplinaire straf gerechtvaardigd was.

Uitspraak

09/4483 AW en 09/4484 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, thans: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkriiksrelaties (hierna: minister),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 juni 2009, 08/5950 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de minister
Datum uitspraak: 16 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2010. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk, werkzaam bij Expertisecentrum Arbeidsjuridisch.
II. OVERWEGINGEN
1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. Betrokkene was werkzaam bij de directie Beheer te Arnhem van de Rijksgebouwendienst van het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (hierna: VROM). Met ingang van 17 mei 2005 is betrokkene overgeplaatst naar een functie bij VROM te 's-Gravenhage. Vanwege de lange reistijd voor woon-werkverkeer is het betrokkene toegestaan om een dag per week - de dinsdag -thuis te werken. Betrokkene heeft op 9 januari 2007 aan het secretariaat doorgegeven dat hij thuis zou werken. Toen betrokkene de dagen daarna niet op het werk verscheen, heeft zijn leidinggevende tevergeefs geprobeerd om telefonisch met hem in contact te komen. Bij brief van 12 januari 2007 is betrokkene gevraagd naar de redenen van zijn afwezigheid. Op 17 januari 2007 is betrokkene weer op het werk verschenen. In een gesprek met zijn leidinggevende heeft betrokkene vervolgens verklaard thuis te zijn geweest in verband met reparatie van zijn privecomputer. Bij brief van 11 mei 2007 is betrokkene het voornemen meegedeeld hem de straf van voorwaardelijk ontslag op te leggen wegens plichtsverzuim dat bestaat uit de ongeoorloofde afwezigheid in de periode 10 januari tot 17 januari 2007.
2.2. Na verzuim wegens ziekte is betrokkene met ingang van 18 april 2007 voor 50% en met ingang van 1 juni 2007 volledig arbeidsgeschikt geacht. De bedrijfsarts heeft in zijn werkhervattingsadvies van 1 juni 2007 vermeld dat betrokkene had laten weten vanaf 16 mei 2007 weer geheel aan het werk te zijn gegaan, zij het dat slechts eenmaal per week naar de werkplek in 's-Gravenhage werd gereisd. Vanaf 1 juni 2007 zijn er volgens de bedrijfsarts medisch geen beperkingen meer. Dit advies heeft de leidinggevende op 6 juni 2007 bereikt. Betrokkene heeft zijn leidinggevende niet geïnformeerd over zijn hersteldverklaring en is na 1 juni 2007 ook niet op het werk verschenen. Bij brief van 13 juni 2007 is betrokkene verzocht de dienstleiding te informeren over zijn afwezigheid na 16 mei 2007. Op 14 juni 2007 is betrokkene weer op het werk verschenen.
2.3. Na een periode van ziekte van 27 juni tot en met 4 juli 2007 is betrokkene zonder bericht op 5 juli 2007 niet op het werk verschenen. Bij brief van 10 juli 2007 is betrokkene daarover aangesproken en op 11 juli 2007 is betrokkene weer op het werk verschenen.
2.4. Bij besluit van 17 juli 2007 is betrokkene de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd wegens plichtsverzuim bestaande uit de ongeoorloofde afwezigheid in de periode 10 januari tot 17 januari 2007. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
2.5. Bij besluit van 20 december 2007 is aan betrokkene met ingang van 1 februari 2008 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim bestaande uit ongeoorloofde afwezigheid vanaf 13 mei tot 14 juni 2007 en van 5 juli tot 11 juli 2007. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt.
2.6. Bij het bestreden besluit van 28 november 2008 heeft de minister het besluit van 17 juli 2007 gehandhaafd, zij het dat de afwezigheid op 15 januari 2007 vanwege verlof niet langer als plichtsverzuim is aangemerkt. Eveneens is het besluit van 20 december 2007, inhoudende strafontslag per 1 februari 2008 gehandhaafd, waaraan als plichtsverzuim ten grondslag is gelegd de ongeoorloofde afwezigheid van 16 mei tot 14 juni 2007 en van 5 juli tot 11 juli 2007.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep dat betrokkene tegen het bestreden besluit heeft ingesteld, ongegrond verklaard. Ten aanzien van het voorwaardelijk strafontslag heeft de rechtbank alleen de afwezigheid van betrokkene van 10 januari tot en met 12 januari 2007 ongeoorloofd geacht en als plichtsverzuim aangemerkt. De afwezigheid op de thuiswerkdag vormde volgens de rechtbank geen plichtsverzuim. De rechtbank heeft het voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig geacht aan de aard en ernst van het aldus bepaalde plichtsverzuim.
Ten aanzien van het strafontslag heeft de rechtbank overwogen dat in de periode van 16 mei tot 14 juni 2007 geen sprake is geweest van plichtsverzuim. Volgens de rechtbank was er gedurende de periode van 5 juli tot 11 juli 2007, nu dinsdag 10 juli 2007 een thuiswerkdag was, sprake van drie dagen ongeoorloofde afwezigheid, hetgeen plichtsverzuim oplevert. De disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft de rechtbank niet onevenredig geacht aan de aard en emst van dit plichtsverzuim.
4. De Raad overweegt naar aanleiding van de standpunten van partijen het volgende.
4.1. Ingevolge de artikelen 80, eerste lid, 81, eerste lid, aanhef en onder 1, en 81, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, kan aan de ambtenaar die zich schuldig maakt aan plichtsverzuim de straf van ontslag, al dan niet voorwaardelijk, worden opgelegd.
4.2. Voorwaardelijk ontslag.
4.2.1. Betrokkene meent dat hij, nu zijn leidinggevende hem na zijn bericht aan het secretariaat op 9 januari 2007 niet heeft laten weten dat het hem niet was toegestaan de dagen nadien thuis te werken, in de periode van 10 tot en met 12 januari 2007 niet ongeoorloofd afwezig is geweest. Voorts acht betrokkene de straf van voorwaardelijk ontslag in verband met slechts drie dagen afwezigheid onevenredig aan dat plichtsverzuim.
4.2.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat van toestemming om in de periode van 10 januari tot en met 12 januari 2007 thuis te werken geen sprake is geweest. Het doorgeven aan het secretariaat Van thuiswerken op 9 januari 2007 mocht door betrokkene niet worden opgevat als toestemming om ook de dagen daarna niet op het werk te verschijnen. Dat van een zover strekkende toestemming geen sprake was, blijkt ook uit het feit dat de leidinggevende zonder succes heeft geprobeerd betrokkene telefonisch te bereiken om de reden van afwezigheid te achterhalen. De minister heeft de afwezigheid van betrokkene op goede gronden ongeoorloofd geacht en als plichtsverzuim aangemerkt.
De minister was dan ook bevoegd om betrokkene hiervoor disciplinair te straffen. De Raad acht het voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig aan de aard en ernst van het plichtsverzuim en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank hierover. Het hoger beroep van betrokkene slaagt in zoverre niet.
4.3. Strafontslag.
4.3.1. De minister kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de periode van 16 mei tot 14 juni 2007 niet als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. De minister acht de afwezigheid van betrokkene in die periode ongeoorloofd, nu betrokkene zelf heeft aangegeven dat hij sinds 16 mei 2007 weer volledig aan het werk was gegaan, terwijl hij zich niet bij zijn leidinggevende heeft gemeld noch op zijn werkplek is gesignaleerd. Voorts heeft de minister gesteld dat betrokkene na 1 juni 2007 niet aan zijn leidinggevende heeft gemeld dat hij volledig arbeidsgeschikt was verklaard en dat betrokkene daarna ongeoorloofd niet op het werk is verschenen. De minister heeft berust in het oordeel van de rechtbank dat de afwezigheid op de thuiswerkdagen niet als plichtsverzuim is te beschouwen.
4.3.2. Betrokkene heeft gesteld dat hij de brief van 13 juni 2007 niet heeft ontvangen en hij dus niet wist dat hem niet meer was toegestaan om thuis te werken. Van ongeoorloofde afwezigheid in de periode van 5 juli tot 11 juli 2007 is volgens betrokkene dan ook geen sprake.
4.3.3. De Raad is van oordeel dat betrokkene niet ongeoorloofd afwezig is geweest in de periode van 16 mei tot 1 juni 2007. Ingevolge een advies van de bedrijfsarts van 18 april 2007 werkte betrokkene vanaf die datum, halve dagen, thuis. Uit een volgend advies van de bedrijfsarts blijkt dat betrokkene per 1 juni 2007 volledig hersteld is verklaard. Betrokkene kan niet worden verweten voordien niet op het werk te zijn verschenen. De vermelding door de bedrijfsarts dat betrokkene zelf had laten weten per 16 mei 2007 het werk volledig te hebben hervat, kan daaraan - wat er verder van is - niet afdoen. In zoverre slaagt het hoger beroep van de minister niet.
4.3.4. Met betrekking tot de afwezigheid van betrokkene na 1 juni 2007 is de Raad van oordeel dat betrokkene zijn leidinggevende op de hoogte had moeten stellen van de volledige hersteldverklaring door de bedrijfsarts. Zonder uitdrukkelijke toestemming van leidinggevenden mocht betrokkene niet veronderstellen dat het volledig thuiswerken daarna door zijn leidinggevende was toegestaan. De minister heeft de afwezigheid van betrokkene van 1 juni tot 14 juni 2007, afgezien van de dinsdagen die als thuiswerkdagen golden, terecht als plichtsverzuim aangemerkt. De rechtbank heeft ten onrechte anders geoordeeld. In zoverre slaagt het hoger beroep van de minister.
4.3.5. Met betrekking tot de afwezigheid van betrokkene in de periode van 5 juli tot 11 juli 2007 is de Raad met de rechtbank van oordeel dat betrokkene ongeoorloofd drie dagen niet op de werkplek aanwezig was. Ook hier geldt dat betrokkene na de hersteldverklaring op 4 juli 2007, zijn werkzaamheden volledig had dienen te hervatten en, afgezien van de thuiswerkdag, op het werk had moeten verschijnen. Bovendien was betrokkene bij brief van 13 juni 2007 door zijn leidinggevende nog eens gewezen op de afspraak dat hij een dag in de week thuis mocht werken en de resterende dagen in ‘s-Gravenhage diende te werken. De Raad acht het niet aannemelijk dat betrokkene deze brief niet heeft ontvangen, maar zelfs al zou dit het geval zijn, dan doet dat aan het voorgaande niet af, nu die brief slechts een bevestiging inhield van eerder gemaakte afspraken.
4.4. De Raad is van oordeel dat de ongeoorloofde afwezigheid van betrokkene van 1 juni tot 14 juni 2007 (behoudens twee thuiswerkdagen) en gedurende drie dagen in de periode van 5 juli tot 11 juli 2007 ernstig plichtsverzuim oplevert. De Raad acht de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan de aard en de ernst van dit plichtsverzuim. De Raad neemt daarbij in aanmerking de duur van de afwezigheid, de eerdere disciplinaire straffen die waren opgelegd in verband met het overtreden van de regels van ziekteverzuim in 2005 en 2006 en de waarschuwingen die daarbij zijn gedaan, en ook de brief van 11 mei 2007, waarin het voornemen is geuit van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar in verband met de ongeoorloofde afwezigheid in januari 2007. Het hoger beroep van betrokkene slaagt ook in zoverre niet.
5. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak, met verbetering gronden zoals overweging 4.3.4 meebrengt, worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers, als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) I. Mos. HD