ECLI:NL:CRVB:2010:BP1542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5797 AW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vergoeding van operatiekosten in het buitenland na dienstongeval

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 30 december 2010, wordt de zaak behandeld van een appellant die na een dienstongeval in de politieorganisatie een operatie heeft ondergaan in de Alphakliniek in München. De korpsbeheerder had aanvankelijk een vergoeding van 50% van de operatiekosten toegekend, maar weigerde een volledige vergoeding op basis van het standpunt dat er geen medische noodzaak was voor de operatie in Duitsland. De Raad oordeelt dat, hoewel de korpsbeheerder dit standpunt heeft ingenomen, dit niet betekent dat er geen aanleiding was om appellant een vergoeding toe te kennen die overeenkomt met de kosten van een operatie in Nederland. De Raad wijst erop dat het enkele feit dat de behandeling experimenteel is, niet kan leiden tot afwijzing van het verzoek om vergoeding. De Raad draagt de korpsbeheerder op om binnen zes weken het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de appellant was niet aanwezig tijdens de zitting, terwijl de korpsbeheerder vertegenwoordigd was door een advocaat en een medewerker van de politieregio. De uitspraak benadrukt het belang van goede motivering bij besluiten over vergoedingen in het kader van ambtenarenrecht.

Uitspraak

08/5797 AW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
TUSSENUITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 augustus 2008, 07/7481 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio [regio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 30 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2010. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B. de Witte-van den Haak, advocaat te ’s-Gravenhage, en
mr. M.W. Kolkman, werkzaam bij de politieregio [regio] (hierna: politieregio).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was (aanvankelijk) werkzaam als medewerker Algemene Politiezorg B bij de politieregio. In februari 1998 heeft hij een dienstongeval opgelopen bij een training en in juni 2000 heeft hij een dienstongeval opgelopen toen hij door een arrestant werd aangevallen. Na het laatste ongeval kreeg appellant hevige pijnklachten. Uit onderzoek bleek dat schade was ontstaan in de nekwervelkolom op niveau c5-c6 en c6-c7. Hierdoor was appellant geruime tijd volledig arbeidsongeschikt. Met ingang van 1 juni 2005 is hij uit zijn voornoemde functie ontslagen en tegelijkertijd geplaatst in de functie van medewerker Serviceorganisatie.
1.2. Bij brief van 10 september 2006 heeft appellant de korpsbeheerder verzocht hem de kosten te vergoeden van een voorgenomen medische behandeling in de Alphakliniek te München (Duitsland), waarmee toepassing van artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) werd beoogd. Deze behandeling hield onder meer in het vastzetten van de wervels c5-c6 en het plaatsen van een discusprothese tussen de wervels c6-c7. Appellant had uit verscheidene bronnen goede inlichtingen verkregen over de behandeling in de Alphakliniek, met name waar het ging om het plaatsen van een discusprothese. Daarbij gaf appellant aan dat het plaatsen van een discusprothese in Nederland voor experimentele zorg doorgaat en door geen enkele zorgverzekeraar wordt vergoed. De vastzetoperatie wordt door de zorgverzekeraar van appellant wel vergoed maar omdat de behandeling in Duitsland plaatsvindt is de vergoeding beperkt tot 75% van de kosten in Nederland.
De operatie van appellant heeft op 26 oktober 2006 in München plaatsgevonden.
1.3. Bij besluit van 30 januari 2007 heeft de korpsbeheerder het verzoek van appellant afgewezen. Bij het bestreden besluit van 13 augustus 2007 heeft de korpsbeheerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 januari 2007 ongegrond verklaard. De korpsbeheerder heeft daaraan evenwel toegevoegd dat hij vanuit goed werkgeverschap besloten had appellant een vergoeding toe te kennen van 50% van de noodzakelijk gemaakte kosten van de operatie in de Alphakliniek in München.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van het Barp worden in geval van een dienstongeval of beroepsziekte aan de desbetreffende ambtenaar de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling en verzorging vergoed.
Ter uitvoering van het tweede lid van dit artikel is vastgesteld de Regeling vergoeding kosten bij dienstongevallen of beroepsziekten (hierna: regeling). In artikel 1 van de regeling is, voor zover hier van belang, bepaald dat in geval een door de medewerker aangemeld ongeval door het bevoegd gezag is aangemerkt als dienstongeval de kosten van geneeskundige behandeling of verzorging worden vergoed, waarbij de volgende criteria worden aangehouden:
a. Er dient sprake te zijn van causaal verband tussen de noodzakelijk gemaakte kosten en het dienstongeval;
b. Er dient sprake te zijn van geneeskundige behandeling of verzorging die volgens de richtlijnen van de DGVP wordt erkend;
c. Er dient sprake te zijn van noodzakelijk gemaakte kosten die aantoonbaar niet door de DGVP worden vergoed.
Voorts is in artikel 3, eerste lid, van de regeling bepaald dat indien van het onder artikel 1, sub b, gestelde geen sprake is, de betrokken medewerker, voorafgaand aan de geneeskundige behandeling of verzorging, een daartoe strekkend gemotiveerd schriftelijk verzoek bij de Arbodienst kan indienen om hem alsnog in aanmerking te brengen voor vergoeding van noodzakelijk te maken kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.
3.2. Omdat in dit geval niet is voldaan aan de in artikel 1, onder b, van de regeling gestelde eis, heeft appellant een verzoek bij de Arbodienst ingediend overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van de regeling. De bedrijfsarts D.J.M.H. Bavelaar heeft hierop in een advies van 15 december 2006 onder meer te kennen gegeven dat er in Nederland voor een geval als dit twee soorten operaties worden uitgevoerd, te weten het plaatsen van een discusprothese en het vastzetten van de wervels. Nadeel van de tweede operatie is dat de beweeglijkheid van de nek na de operatie is verminderd. Anders dan de eerste operatie heeft deze echter niet een experimenteel karakter. Uit van in Nederland gevestigde neurochirurgen verkregen inlichtingen is de bedrijfsarts gebleken dat het plaatsen van een prothese in ons land een ingreep is die niet veel risico’s met zich brengt en gemakkelijk is uit te voeren. De conclusie van de bedrijfsarts was dat er medisch gezien geen noodzaak was om de operatie in Duitsland te laten uitvoeren.
De gronden van het afwijzingsbesluit van de korpsbeheerder berusten op dit advies.
3.3. In de toelichting bij artikel 3 van de regeling is vermeld dat de prognose ten aanzien van werkhervatting een rol zal spelen bij de afweging of tot vergoeding van de door de betrokken ambtenaar gewenste medische behandeling moet worden overgegaan. In dit verband is van belang dat appellant erop heeft gewezen dat de operatie in München zeer succesvol was en dat hij najaar 2007 weer geheel arbeidsgeschikt is verklaard. Ingaande 1 april 2008 is hij weer in een executieve functie geplaatst. Het plaatsen van een discus-prothese leidt niet tot het aan het vastzetten van de wervels verbonden nadeel dat de wervels minder beweeglijk worden. De reden waarom het plaatsen van een discus-prothese als een experimentele behandeling is gekwalificeerd, is gelegen in de omstandigheid dat nog niet is komen vast te staan dat deze behandeling ook op langere termijn geen negatieve gevolgen voor de patiënt heeft.
Appellant meende goede redenen te hebben om zich juist in München te laten behandelen. De wachttijd in München was ook (aanzienlijk) korter dan die bij Nederlandse ziekenhuizen, zodat aangenomen kan worden dat behandeling in München tot bespoediging van het herstel en de toename van arbeidsgeschiktheid heeft geleid. De korpsbeheerder heeft zich in navolging van de bedrijfsarts op het standpunt gesteld dat geen medische noodzaak bestond om de operatie juist in München te laten uitvoeren. Dit moge zo zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat er in de gegeven omstandigheden geen aanleiding bestond om appellant althans een vergoeding toe te kennen die overeenkomt met die van de kosten die hij zou hebben gemaakt als hij de operatie in een Nederlands ziekenhuis had laten uitvoeren. Op de vraag waarom een vergoeding in deze zin niet is toegekend, kon vanwege de korpsbeheerder (ook) ter zitting geen (bevredigend) antwoord worden gegeven. Overigens kan het enkele feit dat het plaatsen van een prothese experimenteel is, niet tot afwijzing van het verzoek leiden nu juist van het bepaalde in artikel 1, onder b, van de regeling kan worden afgeweken.
3.4. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet op een (voldoende) deugdelijke motivering berust.
4. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet de korpsbeheerder op te dragen de voormelde motiveringsgebreken te herstellen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Draagt de korpsbeheerder op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2010.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.
(get.) T.J. van der Torn.
HD