ECLI:NL:CRVB:2010:BP0182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2026 WWB+08/2027 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens overschrijding bezwaartermijn in sociale zekerheidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin hun bezwaren tegen besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De besluiten betroffen de terugvordering van bijstandsleningen die aan appellanten waren verstrekt. Appellanten stelden dat zij tijdig bezwaar hadden gemaakt, omdat zij de besluiten pas later hadden ontvangen. Ze verwezen naar een datumstempel op de besluiten en ontkenden telefonisch contact te hebben gehad met een medewerker van Tripool over deze besluiten.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de besluiten op 3 januari 2007 naar appellanten zijn verzonden. De Raad oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 4 januari 2007 begon en dat de laatste dag voor indiening 14 februari 2007 was. Aangezien appellanten pas op 9 maart 2007 bezwaar maakten, was de termijn overschreden. De Raad concludeerde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was en dat het College de bezwaren terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 december 2010.

Uitspraak

08/2026 WWB
08/2027 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant 1] (hierna: appellant 1) en [Appellant 2] (hierna: appellant 2), beiden wonende te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 februari 2008, 07/907 en 07/908 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Appellanten zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door G.G.F. Voncken, ten tijde in geding werkzaam bij Tripool zelfstandigen loket ( hierna: Tripool) en W.A.A. Buttolo, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen over de periode van 1 januari 2005 tot en met 25 september 2005 elk afzonderlijk periodieke bijstand voor levensonderhoud ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) in de vorm van een renteloze lening.
1.2. Bij brieven van 6 november 2006 heeft Tripool in verband met de definitieve vaststelling van de Bbz-uitkering aan appellanten verzocht uiterlijk op 20 november 2006 een aantal concreet aangeduide gegevens over te leggen. Omdat de gegevens niet werden ontvangen, zijn op 28 november 2006 dezelfde herhalingsbrieven verzonden met het verzoek de gegevens uiterlijk op 12 december 2006 over te leggen. Op beide verzoeken is niet gereageerd.
1.3. Bij besluiten van 29 december 2006 heeft het College de aan appellanten verleende leenbijstand tot bedragen van respectievelijk € 9.670,19 (appellant 1) en € 5.717,74 (appellant 2) van hen teruggevorderd op de grond dat appellanten niet hebben voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 17 van de Wet werk en bijstand in verbinding met artikel 38 van het Bbz 2004.
1.4. Bij brieven van 9 maart 2007 is namens appellanten bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 29 december 2006.
1.5. Bij besluiten van 11 mei 2007 heeft het College de bezwaren van appellanten onder meer wegens overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de besluiten van 11 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stellen dat zij tijdig bezwaar hebben gemaakt, nu zij de besluiten pas later hebben ontvangen en zij binnen de bezwaartermijn, te rekenen vanaf de ontvangst van de besluiten van
29 december 2006, bezwaar hebben gemaakt. In dit verband verwijzen zij naar een datumstempel van 22 februari 2007 op de besluiten van 29 december 2006, welke besluiten als bijlage bij het bezwaarschrift zijn meegezonden en ontkennen zij in januari 2007 in een telefonisch contact met G.G.F. Voncken van Tripool (hierna: Voncken) over de besluiten van 29 december 2006 te hebben gesproken.
3.1. Volgens het College zijn de besluiten van 29 december 2006 op 3 januari 2007 naar appellanten verzonden, waarbij verwezen wordt naar de op die besluiten getypte verzenddatum van 3 januari 2007.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient - in geval van toezending van een besluit - voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarde voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan, zowel de verzending als de aanbieding van de zending (aan het juiste adres) vast te staan dan wel voldoende aannemelijk te zijn gemaakt. Daarbij geldt dat niet is uitgesloten dat ook langs andere weg dan aangetekende verzending per TNT Post kan worden aangetoond dan wel voldoende aannemelijk gemaakt dat aan deze vereisten is voldaan. Indien het gaat om gevallen waarin uit de beschikbare gegevens volgt dat de belanghebbende het besluit wel eerder moet hebben ontvangen en de ontkenning van die eerdere ontvangst dus als ongeloofwaardig moet worden bestempeld, wordt niet alleen die ontvangst aannemelijk geacht, maar - zonder nader bewijs - ook de (datum van) verzending. Het gaat dan met name om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit door de belanghebbende handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd, waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel, en op de ter zake aangegeven datum, heeft plaatsgevonden. Hiervan is sprake in het geval van appellanten. Naar het oordeel van de Raad is aannemelijk geworden dat de besluiten van 29 december 2006 op 3 januari 2007 zijn verzonden aan de bij het College bekende adressen van appellanten. De Raad hecht daarbij betekenis aan de rapportage van Voncken, op 7 april 2007 verzonden aan W.A.A. Buttolo, waarin is vermeld dat appellant 2 naar aanleiding van de besluiten van 29 december 2006 medio januari 2007 telefonisch contact met Voncken heeft opgenomen. Blijkens die rapportage deelde appellant 2 mee dat hij de besluiten van 29 december 2006 had ontvangen en dat hij het er niet mee eens was. Verder deelde hij mee dat hij en appellant 1 de brieven van 6 november 2006 en 28 november 2006 niet hadden ontvangen en dat hij het terug te vorderen bedrag niet kon terugbetalen. Voncken heeft naar zijn zeggen appellant 2 erop gewezen dat hij de mogelijkheid heeft om bezwaar te maken. De Raad heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van deze rapportage. Dat Voncken achteraf is gebleken dat hij met appellant 1 in plaats van met appellant 2 heeft gesproken doet daar niet aan af. Verder acht de Raad van betekenis dat niet wordt ontkend dat er tussen appellant 1 en Voncken medio januari 2007 telefonisch contact is geweest. Dat daarbij, zo appellanten stellen, alleen zou zijn gesproken over de afbetaling van een eerder toegekend bedrijfskrediet van € 1.500,-- is niet aannemelijk geworden. De in hoger beroep door appellanten ingezonden brief van Tripool van 17 juni 2006 acht de Raad in dit verband niet relevant. Evenmin hecht de Raad waarde aan het datumstempel van 22 februari 2007 op de door appellanten in bezwaar meegezonden besluiten van 29 december 2006, nu op de door het College ingebrachte besluiten een dergelijke datumstempel niet staat vermeld en op die besluiten de verzenddatum van 3 januari 2007 is getypt. Voncken heeft ter zitting van de Raad in overeenstemming met zijn rapportage verklaard dat op door Tripool verzonden besluiten doorgaans geen datumstempel staat.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 4 januari 2007. De laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend was 14 februari 2007. Aangezien appellanten eerst bij brieven van 9 maart 2007 tegen de besluiten van 29 december 2006 bezwaar hebben gemaakt stelt de Raad vast dat ten tijde van het indienen van de bezwaarschriften de termijn om bezwaar te maken was verstreken. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het College heeft de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 29 december 2006 daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R. Scheffer.
IJ