ECLI:NL:CRVB:2010:BO9953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 25 mei 2009 een beslissing heeft genomen over de herziening van de WAO-uitkering van appellant en de hoogte van zijn WW-dagloon. Appellant ontving oorspronkelijk een WAO-uitkering, maar deze werd per 30 juni 2008 herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft appellant een WW-uitkering aangevraagd, die werd toegekend met een vastgesteld dagloon van € 77,91. Echter, na bezwaar tegen de herziening van de WAO-uitkering, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 45-55% en het dagloon verlaagd naar € 64,93. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 december 2010 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat appellant in ruime mate de gelegenheid heeft gehad om zijn argumenten naar voren te brengen, zowel in beroep als in hoger beroep. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank dat het Uwv ten onrechte had afgezien van het horen van appellant, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank had terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat de gewichtsfactor ‘licht’ van toepassing was in deze zaak. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, voor zover deze was aangevochten.
De uitspraak benadrukt het belang van het horen van partijen in bestuursrechtelijke procedures, maar ook dat de mogelijkheid om argumenten naar voren te brengen niet altijd leidt tot een andere beslissing als de feiten en omstandigheden niet veranderen.