ECLI:NL:CRVB:2010:BO9953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3615 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WW-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 25 mei 2009 een beslissing heeft genomen over de herziening van de WAO-uitkering van appellant en de hoogte van zijn WW-dagloon. Appellant ontving oorspronkelijk een WAO-uitkering, maar deze werd per 30 juni 2008 herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft appellant een WW-uitkering aangevraagd, die werd toegekend met een vastgesteld dagloon van € 77,91. Echter, na bezwaar tegen de herziening van de WAO-uitkering, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 45-55% en het dagloon verlaagd naar € 64,93. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 december 2010 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat appellant in ruime mate de gelegenheid heeft gehad om zijn argumenten naar voren te brengen, zowel in beroep als in hoger beroep. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank dat het Uwv ten onrechte had afgezien van het horen van appellant, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank had terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat de gewichtsfactor ‘licht’ van toepassing was in deze zaak. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, voor zover deze was aangevochten.

De uitspraak benadrukt het belang van het horen van partijen in bestuursrechtelijke procedures, maar ook dat de mogelijkheid om argumenten naar voren te brengen niet altijd leidt tot een andere beslissing als de feiten en omstandigheden niet veranderen.

Uitspraak

09/3615 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 mei 2009, 08/1026 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Appellant is, zoals hij had bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 8 mei 2008 is deze uitkering met ingang van 30 juni 2008 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2. Appellant heeft een (aanvullende) WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 7 juli 2008 is deze uitkering toegekend. Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 77,91.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 30 oktober 2008 heeft het Uwv het tegen de herziening van de WAO-uitkering ingediende bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 45-55%.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 7 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de hoogte van het dagloon gegrond verklaard en het dagloon vastgesteld op € 64,93. Deze aanpassing houdt verband met het feit dat de WAO-uitkering is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. De door appellant in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten worden vergoed tot een bedrag van € 161,=.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dat besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ten onrechte van het horen van appellant heeft afgezien. Partijen verschillen evenwel niet (langer) van mening over de hoogte van het WAO-dagloon. De hoogte van het WW-dagloon kan dus niet anders uitvallen. De rechtbank heeft het standpunt van appellant dat hij recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding in bezwaar niet gevolgd.
3. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en het Uwv in het gelijk te stellen wat de hoogte van de in bezwaar toegekende proceskosten betreft. Appellant is van mening dat hij op een hoorzitting zijn argumenten omtrent de hoogte van het dagloon had kunnen toelichten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met betrekking tot de hoogte van de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding overweegt de Raad dat, nu het bestreden besluit wat de vaststelling van het dagloon betreft één op één voortvloeit uit het besluit van 30 oktober 2008, er redenen zijn om in de onderhavige zaak de gewichtsfactor ‘licht’ toe te kennen.
4.3. De stelling van appellant dat hij op een hoorzitting zijn argumenten omtrent de hoogte van het dagloon naar voren had kunnen brengen, onderschrijft de Raad. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit ook vernietigd. Inmiddels is appellant echter, zowel in beroep als in hoger beroep, in ruime mate in de gelegenheid geweest om zijn argumenten naar voren te brengen. Het alsnog houden van een hoorzitting kan daaraan niets meer toevoegen. De rechtbank heeft dan ook terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en H.G. Lubberdink als leden in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
KR