ECLI:NL:CRVB:2010:BO9951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-388 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld en geschiktheid voor werk in het kader van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 december 2009, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant ontving naast een gedeeltelijke WAO-uitkering ook een WW-uitkering en heeft zich op 29 december 2008 ziek gemeld, waarna hem een ZW-uitkering werd verstrekt. Deze uitkering werd echter per 9 februari 2009 beëindigd omdat het Uwv van mening was dat appellant zijn werk weer kon verrichten. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 27 maart 2009.

De rechtbank oordeelde dat appellant op de datum van beëindiging van de ZW-uitkering, ondanks zijn klachten, in staat was om zijn werk te verrichten. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte zijn argumenten niet had gevolgd, en dat de situatie die leidde tot zijn dagbehandeling van mei tot juli 2009 zich ook al op 9 februari 2009 voordeed. Hij overhandigde ter ondersteuning van zijn standpunt een verpleegkundige rapportage en een brief van PsyQ.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep in wezen een herhaling waren van wat hij eerder had aangevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de door appellant overgelegde informatie niet leidde tot een andere conclusie. De verpleegkundige rapportage had geen betrekking op de relevante datum en de brief van PsyQ bood onvoldoende duidelijkheid over de aard van de klachten. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de rechtbank uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/388 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 december 2009, 09/405 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Appellant is, zoals hij had bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving, naast een gedeeltelijke WAO-uitkering, een WW-uitkering. Op 29 december 2008 heeft hij zich ziek gemeld en is hem een ZW-uitkering verstrekt. Bij besluit van 4 februari 2009 is deze uitkering met ingang van 9 februari 2009 beëindigd omdat hij ‘zijn werk’ weer kan doen.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 27 maart 2009 heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant op 9 februari 2009 ondanks zijn klachten ‘zijn werk’ kon verrichten. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten kunnen vinden voor een andersluidend oordeel. De brief van psycholoog A. Yilmaz van 19 maart 2009 is daarvoor onvoldoende. Er is dus geen reden om aan te nemen dat de psychische klachten zijn toegenomen sinds de herziening van de WAO-uitkering. Dat appellant aanvankelijk is geaccepteerd voor de ZW en nadien een dagbehandeling heeft ondergaan maakt dit niet anders.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn betoog - dat de situatie die heeft geleid tot de dagbehandeling van mei tot juli 2009 zich ook op 9 februari 2009 al voordeed - niet heeft gevolgd. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een verpleegkundige rapportage die ziet op de periode 13 mei tot 10 juli 2009 overgelegd alsmede een brief van PsyQ van 6 januari 2010.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd weerlegd en de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie leidt niet tot een andere conclusie. De verpleegkundige rapportage heeft geen betrekking op 9 februari 2009, maar op een periode ruim drie maanden later. De brief van PsyQ beschrijft enkel dat appellant klachten had maar geeft geen duidelijkheid omtrent de aard van de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen; bovendien is de brief niet afkomstig van een arts.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en H.G. Lubberdink als leden in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
KR