ECLI:NL:CRVB:2010:BO9882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1616 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008 op basis van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft appellante een aanvraag ingediend voor compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008, zoals bedoeld in artikel 118a van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de behandeling van het geding door de rechtbank in strijd was met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante was niet in de gelegenheid om te reageren op het nieuwe verweerschrift en de nadere stukken, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat CAK, het Centraal Administratiekantoor, appellante ten onrechte niet had gehoord in de bezwaarfase. De Raad stelde vast dat CAK had moeten overwegen om appellante de kans te geven haar bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten.

De Raad heeft verder vastgesteld dat de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 11 maart 2009 ongegrond had verklaard, maar dat dit oordeel niet juist was. Appellante had gedetailleerde gegevens over haar medicijngebruik overgelegd, waaruit bleek dat zij in 2007 niet in aanmerking kwam voor indeling in een FKG, omdat haar in dat jaar niet meer dan 180 standaard dagdoseringen van relevante werkzame stoffen waren afgeleverd. De Raad oordeelde dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet opging, omdat de informatie in de folder van CAK niet overeenkwam met de wettelijke criteria.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 maart 2009 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. CAK werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 644,-- bedroegen, evenals het griffierecht van € 152,--.

Uitspraak

10/1616 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 5 februari 2010, 09/1361 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het Centraal Administratiekantoor B.V. (hierna: CAK)
Datum uitspraak: 22 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. de Bruin, werkzaam bij CNV Rechtshulp te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 1 december 2010. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft bij een op 31 oktober 2008 door CAK ontvangen aanvraagformulier een aanvraag ingediend om compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008, als bedoeld in artikel 118a van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.2. CAK heeft bij besluit van 24 december 2008 de aanvraag van appellante afgewezen. CAK heeft daartoe overwogen dat appellante niet voldoet aan de ingevolge de Zvw geldende voorwaarden om de compensatie eigen risico te ontvangen.
1.3. Bij besluit van 11 maart 2009 heeft CAK het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 december 2008 ongegrond verklaard.
1.4. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 maart 2009. Zij heeft aangevoerd dat zij gelet op haar medicijngebruik wel aan de voorwaarden voor toekenning van een compensatie eigen risico 2008 voldoet. Ook heeft zij aangevoerd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaarschrift tijdens een hoorzitting toe te lichten. Appellante heeft in beroep de afleverhistorie van haar medicijngebruik overgelegd.
1.5. CAK heeft naar aanleiding van de door appellante in beroep aangeleverde afleverhistorie van medicijnen aan Vektis gevraagd haar nadere informatie te verschaffen over de indeling van appellante in een FKG in de jaren 2006 en 2007. Op basis van de nader ingekomen gegevens heeft CAK geconcludeerd dat appellante in 2006 wel, maar in 2007 niet was ingedeeld in een FKG, zodat zij niet in aanmerking komt voor de compensatie eigen risico 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 11 maart 2009 ongegrond verklaard. Zij is tot het oordeel gekomen dat CAK zich op grond van de in beroep ingezonden toelichting van Vektis terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor de compensatie eigen risico 2008. De rechtbank heeft de beroepsgrond dat appellante in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, verworpen. Op grond van het feit dat appellante in de bezwaarfase geen afleverhistorie van de medicijnen had verstrekt, stond buiten redelijke twijfel dat de bezwaargronden van appellante niet tot een voor haar gunstig resultaat zouden hebben kunnen leiden. Ook overigens bestond er volgens de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat behandeling van het bezwaar ter hoorzitting nog nieuwe gezichtspunten zou kunnen opleveren.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellante kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat CAK er terecht van heeft afgezien om appellante te horen op een hoorzitting. Zij heeft voorts aangevoerd dat zij in het jaar 2007 180 standaard dagdoseringen van de werkzame stoffen Budesonide en Formoterol afgeleverd heeft gekregen, zodat zij ook in dat jaar in een FKG ingedeeld had moeten worden. Ten slotte heeft zij een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. In de informatiefolder van CAK staat te lezen dat men moet voldoen aan de volgende voorwaarde: “U gebruikte in 2006 en 2007 veel medicijnen. U kreeg 180 dagen per jaar een medicijn voorgeschreven voor een van de volgende aandoeningen”.
3.2. CAK heeft zich in hoger beroep achter de uitspraak van de rechtbank gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt ambtshalve vast dat CAK aan de rechtbank nog een verweerschrift en nadere stukken heeft toegezonden nadat appellante toestemming had gegeven om het houden van een zitting achterwege te laten. Vervolgens heeft de rechtbank appellante niet opnieuw om toestemming gevraagd en zijn partijen evenmin uitgenodigd voor een behandeling van het geding ter zitting van de rechtbank. De Raad is van oordeel dat deze behandeling van het geding in strijd is met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit vaste rechtspraak van de Raad, blijkend uit bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2005, LJN AU0202, vloeit voort dat in geval er nieuwe gedingstukken aan het procesdossier worden toegevoegd, het de rechter niet vrij staat om zonder meer op basis van de toestemming die is gegeven aan de hand van de voordien aanwezige processtukken de zaak buiten zitting af te doen. Het achterwege laten van een zitting is in die situatie eerst mogelijk indien partijen na kennisneming van de naderhand geproduceerde gedingstukken te kennen hebben gegeven dat de verleende toestemming van kracht blijft. Appellante is door de handelwijze van de rechtbank in dit geding niet in de gelegenheid geweest om te reageren op het (nieuwe) verweerschrift en de nadere stukken. De Raad verbindt daaraan het gevolg dat de aangevallen wegens strijd met artikel 8:57 van de Awb dient te worden vernietigd.
4.2. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad vervolgens beoordelen of het beroep tegen het besluit van 11 maart 2009 al dan niet gegrond dient te worden verklaard.
4.3. De beroepsgrond dat appellante in bezwaar ten onrechte niet is gehoord treft doel. De Raad wijst erop dat met het gebruik van het woord ‘kennelijk’ in onderdeel a van artikel 7:3 van de Awb tot uitdrukking is gebracht dat slechts van het horen kan worden afgezien indien in redelijkheid geen twijfel mogelijk is omtrent het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Daarvan is, anders dan CAK meent, naar het oordeel van de Raad in dit geval geen sprake. Appellante heeft in haar bezwaarschrift gemotiveerd naar voren gebracht waarom zij meent wel voor de compensatie eigen risico 2008 in aanmerking te komen. Daarbij heeft zij gedetailleerde gegevens over haar medicijngebruik verstrekt. Dat zij daarbij is uitgegaan van - naar later uit de uitspraken van de Raad van 19 oktober 2010, LJN BN9985, en 9 november 2010, LJN BO3791, is gebleken - een onjuiste uitleg van de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om voor compensatie eigen risico 2008 in aanmerking te komen, betekent niet dat haar bezwaar kennelijk ongegrond was. CAK had in hetgeen is aangevoerd aanleiding moeten zien om appellante in de gelegenheid te stellen de gronden van het bezwaar nader toe te lichten op een hoorzitting.
4.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.3 vloeit voort dat het beroep gegrond is en dat het besluit van 11 maart 2009 wegens strijd met artikel 7:3 van de Awb dient te worden vernietigd.
4.5. De Raad zal beoordelen of er redenen zijn om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 11 maart 2009 in stand blijven.
4.5.1. De Raad verwijst voor wat betreft het van toepassing zijnde wettelijk kader naar zijn uitspraak van 19 oktober 2010, LJN BN9985.
4.5.2. Op basis van het onder 4.5.1 bedoelde samenstel van wettelijke bepalingen is de Raad van oordeel dat voor de beoordeling van het recht op compensatie eigen risico bepalend is of een verzekerde in de twee opvolgende jaren voorafgaande aan het jaar waarop de uitkering betrekking heeft is ingedeeld in bij ministeriële regeling aangewezen FKG’s, dan wel op 1 juli van het jaar waarop de uitkering betrekking heeft, zonder onderbreking meer dan een half jaar in een AWBZ-instelling heeft verbleven. Met CAK is de Raad van oordeel dat een verzekerde in een bepaald jaar in een FKG dient te worden ingedeeld, indien aan hem in dat jaar meer dan 180 standaard dagdoseringen (DDD’s) van een relevant geneesmiddel zijn afgeleverd. De Raad heeft reeds eerder – in r.o. 4.4.2 van zijn uitspraak van 9 november 2010, LJN BO3791 - overwogen dat niet het feitelijk gebruik van medicijnen, maar de aflevering ervan de hier aan te leggen maatstaf vormt.
4.5.3. Hiervan uitgaande is de Raad van oordeel dat uit de voorhanden, door CAK in beroep opgevraagde, van Vektis verkregen nadere gegevens voortvloeit dat appellante in 2007 niet in aanmerking komt voor indeling in een FKG, omdat haar in dat jaar niet meer dan 180 standaard dagdoseringen van relevante werkzame stoffen zijn afgeleverd. Dit betekent dat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat zowel in 2006 als in 2007 sprake moet zijn van indeling in een FKG.
4.5.4. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel treft geen doel. De informatiefolder waarop appellante zich beroept bevat een in algemene bewoordingen vervatte omschrijving van het te hanteren criterium. De in de folder gebezigde omschrijving van het te hanteren criterium wijkt af van het criterium, dat op basis van het onder 4.5.1 bedoelde samenstel van wettelijke bepalingen moet worden gehanteerd. De Raad ziet geen aanleiding om aan te nemen dat genoemde folder het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat CAK in afwijking van het wettelijk te hanteren criterium het in de folder genoemde criterium zal toepassen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 9 november 2010, LJN BO3791.
4.5.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.5.1 tot en met 4.5.4 volgt dat de Raad zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 11 maart 2009 in stand blijven.
5. De Raad ziet aanleiding om CAK te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante. Deze worden voor rechtsbijstand begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 11 maart 2009;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 maart 2009 in stand blijven;
Veroordeelt CAK tot vergoeding van de proceskosten van in totaal € 644,--.
Bepaalt dat CAK het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,-- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.
(get.) R.M. van Male
(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp
IA