09/4811 WSW + 09/4812 WSW + 09/4813 WSW + 09/4814 WSW + 09/4815 WSW + 09/4816 WSW + 09/4817 WSW + 09/4818 WSW + 09/4819 WSW + 09/4820 WSW
op de hoger beroepen van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeenten: Boxtel, Vught, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Haaren, Schijndel, Nuenen Gerwen en Nederwetten, Best, Oirschot en Oisterwijk, (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2009, 09/1272 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 23 december 2010
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 11 november 2010. Appellanten zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P.M. Schenkels en mr. M. van de Scheur, beiden werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In verband met onder andere de wijziging van de financieringssystematiek voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) zijn met ingang van 1 januari 2008 de Wsw en het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken (hierna: Besluit) gewijzigd. Per die datum is ook de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken 2008 (hierna: Regeling) in werking getreden. Voor de vaststelling van de taakstelling en de daarbij behorende uitkering voor de jaren 2008 en 2009 is in de artikelen 30a respectievelijk 30b van het Besluit, zoals dat per 1 januari 2008 geldt, een overgangsbepaling vastgesteld.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 10 december 2008 heeft de staatssecretaris met toepassing van de artikelen 16 en 30b van het Besluit, zoals die met ingang van 1 januari 2008 luiden, aan appellanten voor het jaar 2009 de taakstelling en de daarbij behorende uitkering op grond van artikel 8 van de Wsw verleend. De staatssecretaris heeft zich daarbij onder andere gebaseerd op het aantal geïndiceerde inwoners van de betreffende gemeente dat op 31 december 2007 op de wachtlijst stond en op die datum beschikbaar was om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de Wsw, zoals die artikelen met ingang van 1 januari 2008 luiden, (hierna: Wsw-werk) te aanvaarden. Daarbij heeft de staatssecretaris de criteria ten aanzien van beschikbaarheid voor Wsw-werk als neergelegd in artikel 4 van de Regeling, in aanmerking genomen. Bij besluiten van 19 maart 2009 (hierna: bestreden besluiten) zijn de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 10 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de ten aanzien van ieder van de colleges genomen bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de wijzigingen in de Wsw, het Besluit en de Regeling, met ingang van 1 januari 2008 onmiddellijke werking hebben. De begrippen in de overgangsbepaling in artikel 30b van het Besluit moeten dan ook naar het oordeel van de rechtbank worden uitgelegd op basis van het nieuwe recht, zoals dat geldt vanaf 1 januari 2008. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat op grond van artikel 30b van het Besluit voor de relevante wachtlijstgegevens een peildatum wordt gehanteerd van vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke regeling op 1 januari 2008. Voorts is de rechtbank van oordeel dat met de nieuwe regelgeving de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid niet zijn geschonden.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Artikel 16, eerste lid, van het Besluit, zoals dat met ingang van 1 januari 2008 luidt, bevat regels met betrekking tot de berekening van de taakstelling en de daarbij behorende uitkering per gemeente. Een van de aspecten die volgens dat artikel bij het bepalen van die taakstelling voor een bepaald jaar moet worden betrokken, is het aantal geïndiceerde inwoners dat in de betrokken gemeente op de wachtlijst staat van twee jaren daarvoor. De criteria met betrekking tot de vraag wie op de wachtlijst mogen staan zijn per 1 januari 2008 aangescherpt. Zo is in artikel 8 van het Besluit sinds 1 januari 2008 onder andere bepaald dat de plaatsing op een wachtlijst wordt beëindigd met ingang van de dag dat betrokkene niet beschikbaar is om Wsw-werk te aanvaarden. In artikel 4 van de Regeling is bepaald in welke gevallen de geïndiceerde beschikbaar is om Wsw-werk te aanvaarden.
3.2. Bij de vaststelling van de taakstelling en de daarbij behorende uitkering voor 2009 moet ingevolge het bepaalde in het artikel 30b van het Besluit onder andere worden betrokken het aantal geïndiceerde inwoners van de gemeente dat op de wachtlijst staat en beschikbaar is om Wsw-werk te aanvaarden op 31 december 2007, volgens de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Wsw zoals die bijlage luidt op 1 september 2008.
3.3. Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat voor de bepaling van de taakstelling en de daarbij behorende uitkering voor 2009 uitgegaan moet worden van de wachtlijstgegevens op 31 december 2007, vastgesteld aan de hand van de op dat moment geldende regelgeving. Dat betekent volgens appellanten dat de staatssecretaris daarbij ten onrechte in aanmerking heeft genomen de criteria ten aanzien van beschikbaarheid voor Wsw-werk als neergelegd in artikel 4 van de Regeling. Die bepaling is immers pas op 1 januari 2008 inwerking getreden.
3.4. De Raad volgt appellanten niet in dit betoog. De Raad stelt vast dat voor de bepaling van de taakstelling en de daarbij behorende uitkering voor 2009 het bepaalde in artikel 30b van het Besluit, zoals dat met ingang van 1 januari 2008 luidt, van belang is. Ingevolge dat artikel moet aan de hand van de criteria als neergelegd in de vanaf 1 januari 2008 geldende regelgeving worden vastgesteld of de op de wachtlijst staande geïndiceerde inwoner op 31 december 2007 beschikbaar is voor Wsw-werk. De Raad tekent hierbij aan dat in de financieringsystematiek voor de uitvoering van de Wsw, zoals die tot 1 januari 2008 werd toegepast, het aspect van beschikbaar zijn voor Wsw-werk niet relevant was. Tot 1 januari 2008 waren in de regelgeving ook geen criteria opgenomen in welke gevallen een geïndiceerde al dan niet beschikbaar was voor Wsw-werk.
3.5. De Raad is dan ook, net als de rechtbank, van oordeel dat de staatssecretaris zich voor de vaststelling van de taakstelling en de daarbij behorende uitkering voor 2009, gelet op artikel 30b van het Besluit, terecht heeft gebaseerd op het aantal geïndiceerde inwoners per gemeente dat op 31 december 2007 op de wachtlijst stond en dat toen tevens beschikbaar was voor Wsw-werk in de zin van artikel 4 van de Regeling.
3.6. Zoals de Raad reeds herhaaldelijk tot uitdrukking heeft gebracht (CRvB 19 februari 1987, LJN AL7925 en TAR 1987, 106, en CRvB 3 oktober 2001, LJN AD7575, RSV 2001/280 en AB 2001, 377) zijn er bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard in die mate in strijd komt met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn.
3.6.1. In dit kader hebben appellanten aangevoerd dat zij in 2007 niet op de nieuwe regelgeving hebben kunnen anticiperen, omdat die regelgeving pas half december 2007 is vastgesteld. Op grond van de beschikbare gegevens is voor de Raad komen vast te staan dat appellanten ruim vóór 1 januari 2008 wisten dan wel konden weten dat hun uitkering als bedoeld in artikel 8 van de Wsw per die datum onder meer gebaseerd zou worden op het aantal geïndiceerde inwoners van hun gemeente dat op een wachtlijst staat en daadwerkelijk beschikbaar is voor Wsw-werk. Sommige andere gemeenten hebben daarom dan ook reeds in 2007 hun wachtlijstgegevens in die zin geschoond.
3.6.2. Voorts is de Raad niet gebleken dat appellanten, zoals zij hebben gesteld, door de toepassing van de nieuwe regelgeving financieel in onredelijke mate zijn getroffen. In die nieuwe regelgeving is immers een garantiestelling opgenomen teneinde te grote schommelingen in de taakstelling en uitkering voor de gemeenten op te vangen.
3.6.3. De Raad ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat onder de gegeven omstandigheden regels van ongeschreven recht dienen te prevaleren boven een strikte toepassing van de wettelijke bepalingen.
4. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad wijst het verzoek van appellanten af om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de schade aan de kant van appellanten. Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en B.J. van de Griend en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.