ECLI:NL:CRVB:2010:BO9720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-3231 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgevolgen van een brief van het Uwv betreffende de beëindiging van een toeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van appellant tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 januari 2002. Appellant, woonachtig in Turkije, had bezwaar gemaakt tegen deze brief, waarin hij werd geïnformeerd dat hij per 1 januari 2003 geen toeslag meer zou ontvangen. De Raad oordeelde dat de brief van het Uwv niet op rechtsgevolg was gericht en derhalve niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De intrekking van de toeslag was al eerder vastgesteld in een besluit van 28 november 2000, en de brief van 25 januari 2002 wijzigde deze intrekking niet. De rechtbank Amsterdam had eerder de zienswijze van het Uwv onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

03/3231 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te Turkije (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2003, 02/2212 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
1.2. Bij besluit van 28 november 2000 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de toeslag die appellant ingevolge de Toeslagenwet ontvangt, op grond van de Wet Beperking export uitkeringen zal worden afgebouwd in een periode van 3 jaar en met ingang van 1 januari 2003 geheel wordt beëindigd. Bij besluit op bezwaar van 9 april 2001 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 november 2000 ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
1.3. Bij brief van 25 januari 2002 heeft het Uwv appellant erop gewezen dat hij met ingang van 1 januari 2003 geen toeslag meer zal ontvangen. Appellant heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 22 januari 2002 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv appellants bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat de brief van 25 januari 2002 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de zienswijze van het Uwv onderschreven en het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.1. De Raad overweegt als volgt.
2.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 25 januari 2002 niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is in de zin van de Awb. De intrekking van de toeslag met ingang van 1 januari 2003 was al onderdeel van het besluit van
28 november 2000 en de brief van 25 januari 2002 wijzigt de intrekking niet. Ook de Raad ziet deze brief van het Uwv slechts als een attendering van appellant op de naderende einddatum van de toeslag. Het tegen de brief van 25 januari 2002 gemaakte bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) R.L. Rijnen.
KR