ECLI:NL:CRVB:2010:BO9720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgevolgen van een brief van het Uwv betreffende de beëindiging van een toeslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van appellant tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 januari 2002. Appellant, woonachtig in Turkije, had bezwaar gemaakt tegen deze brief, waarin hij werd geïnformeerd dat hij per 1 januari 2003 geen toeslag meer zou ontvangen. De Raad oordeelde dat de brief van het Uwv niet op rechtsgevolg was gericht en derhalve niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De intrekking van de toeslag was al eerder vastgesteld in een besluit van 28 november 2000, en de brief van 25 januari 2002 wijzigde deze intrekking niet. De rechtbank Amsterdam had eerder de zienswijze van het Uwv onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.