Centraal Administratiekantoor B.V. (hierna: CAK)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 januari 2010, 09/1974 (hierna: aangevallen uitspraak)
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 29 december 2010
CAK heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld op de zitting van 17 november 2010. Partijen - CAK met bericht - zijn niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft 12 maart 2009 bij CAK een aanvraag ingediend om compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008, als bedoeld in artikel 118a van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.2. CAK heeft bij besluit van 1 april 2009 de aanvraag van betrokkene afgewezen. CAK heeft daartoe overwogen dat betrokkene niet voldoet aan de ingevolge de Zvw geldende voorwaarden om de compensatie eigen risico te ontvangen.
1.3. Bij besluit van 8 mei 2009 heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 april 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over het griffierecht - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 8 mei 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het primaire besluit van 1 april 2009 herroepen en bepaald dat betrokkene in aanmerking komt voor de compensatie van het verplichte eigen risico in 2008, zijnde € 47,--. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het door CAK vasthouden aan de maatstaf van in de refertejaren afgeleverde in plaats van gebruikte medicijnen niet strookt met doel en strekking van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
3.1. CAK heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Het heeft gemotiveerd aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door niet de aflevering, maar het gebruik van medicijnen bepalend te achten voor het recht op compensatie eigen risico Zvw.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad verwijst voor wat betreft het van toepassing zijnde wettelijke kader naar zijn uitspraak van 19 oktober 2010, LJN BN9985.
4.2. Op basis van het onder 4.1 bedoelde samenstel van wettelijke bepalingen is de Raad van oordeel dat voor de beoordeling van het recht op compensatie eigen risico bepalend is of een verzekerde in de twee opvolgende jaren voorafgaande aan het jaar waarop de uitkering betrekking heeft is ingedeeld in bij ministeriële regeling aangewezen farmaceutische kostengroep (FKG), dan wel op 1 juli van het jaar waarop de uitkering betrekking heeft, zonder onderbreking meer dan een half jaar in een AWBZ-instelling heeft verbleven. Met CAK is de Raad van oordeel dat een verzekerde in een bepaald jaar in een FKG dient te worden ingedeeld, indien aan hem in dat jaar meer dan 180 standaarddagdoseringen (DDD’s) van een relevant geneesmiddel zijn afgeleverd. De Raad heeft reeds eerder - in r.o. 4.4.2 van zijn uitspraak van 9 november 2010, LJN BO3791 - overwogen dat niet het feitelijk gebruik van medicijnen, maar de aflevering ervan de hier aan te leggen maatstaf vormt.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.4. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen stelt de Raad vast dat uit de gedingstukken blijkt dat tussen partijen niet in geschil is dat aan betrokkene in 2007 meer dan 180 standaard dagdoseringen van het medicijn Mono Cedocard Retard (isosorbide mononitraat) zijn afgeleverd. Uit die stukken blijkt ook dat aan betrokkene op 22 december 2005 90 eenheden van 25 mg en in 2006 270 eenheden van 25 mg van dit middel zijn afgeleverd. De DDD van dit middel is blijkens de WHO 40 mg. Hieruit volgt dat aan betrokkene in 2006 270 x 25/40 = 168,75 DDD zijn afgeleverd. Betrokkene voldoet hiermee niet aan de voorwaarde dat in dat jaar meer dan 180 DDD zijn afgeleverd. Dat betrokkene in 2006 meer dan 180 DDD heeft gebruikt doet daaraan, gezien de hier aan te leggen wettelijke maatstaf niet af.
4.5. Uit hetgeen overwogen is in 4.4 vloeit voort dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad ziet geen reden voor proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010.