ECLI:NL:CRVB:2010:BO9356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-866 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor premie aanvullende ziektekostenverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de premie van de aanvullende ziektekostenverzekering van betrokkene, die in 2006 al eerder bijzondere bijstand had ontvangen. Betrokkene had in 2006 € 30,-- ontvangen voor zijn ziektekostenverzekering en had in november 2006 informatie ontvangen van de wethouder van Sociale Zaken over de mogelijkheid om over te stappen naar een collectieve ziektekostenverzekering bij IZA Cura. Betrokkene gaf aan dat hij niet kon overstappen omdat zijn huidige zorgverzekeraar de lopende contracten niet kon overnemen. In mei 2007 heeft de gemeente de aanvraag van betrokkene afgewezen, omdat volgens het beleid vanaf 1 januari 2007 geen tegemoetkoming meer mogelijk was voor de kosten van de aanvullende verzekering. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag in een eerdere uitspraak vernietigd, omdat de gemeente niet had aangetoond dat betrokkene de noodzakelijke informatie over de nieuwe verzekering had ontvangen. In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of betrokkene recht had op bijzondere bijstand, rekening houdend met zijn individuele omstandigheden. De Raad oordeelde dat het aan betrokkene was om aannemelijk te maken dat de kosten van zijn ziektekostenverzekering noodzakelijk waren en dat hij niet in staat was om deze kosten te dekken met zijn bijstandsuitkering.

De Raad concludeerde dat betrokkene niet had aangetoond dat de extra kosten van zijn verzekering noodzakelijk waren, en dat de gemeente niet verplicht was om hem te helpen bij het verkrijgen van informatie van IZA Cura. De Raad heeft het hoger beroep van de gemeente gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarbij het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/866 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 december 2008, 07/7901 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te ’s-Gravenhage (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 28 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Appellant, daartoe ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage. Betrokkene is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft in 2006 € 30,-- ontvangen aan bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van zijn aanvullende ziektekostenverzekering.
1.2. Bij schrijven van november 2006 heeft de wethouder Sociale Zaken, Werkgelegenheid en Economie van de gemeente ’s-Gravenhage betrokkene geïnformeerd over de mogelijkheid om gebruik te maken van de door de gemeente met IZA Cura gesloten collectieve ziektekostenverzekering. In verband met de bijdrage van de gemeente in de kosten van deze verzekering bedraagt de premie per 1 januari 2007 € 99,- per maand per volwassene. In reactie op dit schrijven heeft betrokkene de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: DSZW) bericht dat hij niet kan overstappen naar IZA Cura, omdat hem uit telefonisch verkregen informatie is gebleken dat die maatschappij de lopende contracten met zijn huidige zorgverzekeraar niet kan en wil overnemen. Daarbij heeft betrokkene tevens verzocht hem de bijdrage te verstrekken die de gemeente aan IZA Cura betaalt. Op het verzoek van de DSZW om een nadere toelichting heeft betrokkene gereageerd bij schrijven van 28 maart 2007.
1.3. Appellant heeft het verzoek van betrokkene opgevat als een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de WWB voor de premie van zijn aanvullende ziektekostenverzekering vanaf 1 januari 2007 en heeft bij besluit van 1 mei 2007 die aanvraag afgewezen. In bezwaar tegen dat besluit heeft betrokkene aangevoerd dat, gezien zijn complexe medische situatie, de overstap naar IZA Cura voor hem geen adequate oplossing is. Betrokkene vreest dat bepaalde hulpmiddelen niet of minder worden vergoed en vreest tevens toelatingsproblemen.
1.4. Bij besluit van 3 september 2007 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2007 ongegrond verklaard. Aan het besluit op bezwaar heeft appellant ten grondslag gelegd dat het volgens het gevoerde beleid vanaf 1 januari 2007 niet langer mogelijk is om een tegemoetkoming in de kosten van de aanvullende ziektekostenverzekering te verstrekken. Voorts is appellant niet gebleken dat de overstap naar IZA Cura voor betrokkene dusdanig nadelige gevolgen zal hebben, dat die overstap in alle redelijkheid niet van hem verlangd kan worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen inzake proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 3 september 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat betrokkene heeft aangevoerd dat hij de noodzakelijke informatie, zoals de polisvoorwaarden en dergelijke, bij IZA Cura heeft opgevraagd, maar niet heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank dient appellant ervoor te zorgen dat betrokkene alsnog over die informatie beschikt, waarna betrokkene concreet zal moeten aangeven welke bezwaren hij heeft. Vervolgens dient appellant zich te beraden of de aanvraag van betrokkene voor inwilliging in aanmerking komt en, zo nee, met welke motivering. De rechtbank heeft het besluit van 3 september 2007 vernietigd, omdat het onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een voldoende draagkrachtige motivering.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat tussen partijen in geding is of betrokkene, gelet op zijn individuele omstandigheden, vanaf 1 januari 2007 recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van zijn individuele aanvullende ziektekostenverzekering.
4.2. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of die kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.4. Betrokkene heeft bij herhaling gesteld dat, gelet op zijn complexe medische situatie, de overstap naar IZA Cura in redelijkheid niet van hem is te vergen. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij IZA Cura vragen heeft voorgelegd over de dekking van de kosten van orthodontie, van de orthopedische instrumentenmaker en van het vervoer met eigen auto en of de hulpmiddelen, die zonder problemen door Zilveren Kruis Achmea worden vergoed, ook zonder enige restrictie of nadere keuring door een arts voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens betrokkene heeft hij op die vragen geen antwoord gekregen.
4.5. Aangezien betrokkene heeft verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van zijn ziektekostenverzekering ligt het naar het oordeel van de Raad in beginsel op zijn weg om aannemelijk te maken dat de overstap naar IZA Cura in redelijkheid niet van hem is te vergen om daarmee de noodzaak van de (extra) kosten van de verzekering bij Zilveren Kruis Achmea aannemelijk te maken.
4.6. Anders dan de rechtbank, is de Raad in het licht van het gestelde onder 4.5 van oordeel dat het in beginsel niet tot de verplichtingen van appellant behoort om ervoor te zorgen dat betrokkene de noodzakelijke informatie van IZA Cura verkrijgt ter onderbouwing van zijn standpunt dat de overstap in redelijkheid niet van hem is te vergen. Daarbij acht de Raad mede van belang dat niet gebleken is dat betrokkene niet over de noodzakelijke informatie beschikte of daarover redelijkerwijs niet kon beschikken. Bij het hiervoor in 1.2 genoemde schrijven van de wethouder van november 2006 zijn gevoegd de folder IZA Cura en het vergoedingenoverzicht. Voor zover de verstrekte schriftelijk informatie onvoldoende was, had betrokkene naar het oordeel van de Raad over de verzekeringspolis van de onderhavige verzekering van IZA Cura kunnen beschikken met daarin gegevens over het verstrekkingenpakket, de vergoedingen en de eventuele aan de verzekering verbonden (toelatings)voorwaarden. De Raad acht het onaannemelijk dat IZA Cura niet bereid zou zijn geweest betrokkene die polis te doen toekomen. Voor zover de verzekeringspolis geen informatie zou bevatten ter beantwoording van de bij betrokkene levende vragen en betrokkene, zoals hij stelt, geen of geen adequaat antwoord heeft gekregen op zijn telefonische verzoeken om informatie, had het op zijn weg gelegen die vragen schriftelijk aan IZA Cura voor te leggen. Uit de gedingstukken is de Raad niet gebleken dat betrokkene zich schriftelijk tot IZA Cura heeft gewend. Van de zijde van appellant is betrokkene uitdrukkelijk verzocht zijn standpunt te concretiseren. Op dit verzoek heeft betrokkene geen concrete onderbouwde bezwaren naar voren gebracht. De door betrokkene verstrekte brief van Zilveren Kruis Achmea van 9 november 1999 inzake vergoeding van de door betrokkene aangevraagde tandheelkundige behandeling en het na de hoorzitting ingezonden polisblad van de aanvullende verzekeringen van betrokkene bij Zilveren Kruis Achmea bevatten geen gegevens over de dekking van die verzekeringen per 1 januari 2007 en kunnen reeds daarom geen ondersteuning bieden van het standpunt van betrokkene dat in zijn situatie overwegende bezwaren bestaan tegen zijn overstap naar IZA Cura.
4.7. Uit hetgeen in 4.5 en 4.6 is overwogen vloeit voort dat de Raad het standpunt van appellant onderschrijft dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat, gelet op zijn individuele omstandigheden, de (extra) kosten van zijn ziektekostenverzekering als noodzakelijk zijn aan te merken, zodat appellant niet bevoegd is om met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB voor deze kosten bijzondere bijstand te verlenen. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R. Scheffer.
NK