[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 december 2010.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 12 februari 2009, kenmerk 1221/CAOR (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2010. Voor appellant is mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard, verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.G. Belleflamme en R.L.M.J. Gielen, beiden werkzaam bij verweerster.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1930, heeft op 13 juni 2007 een aanvraag ingediend om een periodieke uitkering en vergoeding van vrije geneeskundige behandeling op grond van de AOR. Bij besluit van 17 december 2007 heeft verweerster de psychische klachten van appellant als oorlogsletsel in de zin van de AOR aanvaard. Aan appellant is vrije geneeskundige behandeling ter zake van dit letsel toegekend. Een periodieke uitkering is hem echter geweigerd.
1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het tegen deze weigering gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.3. Hangende het beroep bij de Raad heeft verweerster op 18 november 2010 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Aan appellant is per 1 mei 2007 een invaliditeitsuitkering toegekend naar een uitkeringspercentage van 10, hetgeen de helft is van de relevante mate van arbeidsongeschiktheid van 20%. Ook is hem een vergoeding toegekend van de kosten van het bezwaar.
2. Naar aanleiding van hetgeen door partijen is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Uit het nieuwe besluit van 18 november 2010 blijkt dat verweerster het bestreden besluit niet handhaaft. De raadsman van appellant heeft ter zitting verklaard dat het nieuwe besluit geheel aan het bezwaar tegemoet komt. Het bestreden besluit behoeft daarom niet meer inhoudelijk door de Raad te worden besproken. Er is ook geen aanleiding om het nieuwe besluit bij de beroepsprocedure te betrekken.
2.2. Wel heeft de raadsman verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Raad beoordeelt dit verzoek als volgt.
2.2.1. In dit geval is sprake van een procedure in twee instanties, te weten bezwaar gevolgd door beroep in eerste en enige aanleg. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 9 april 2009 (LJN BI2179), is de redelijke termijn voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee en een half jaar in beslag heeft genomen. Heeft de totale procedure langer dan twee en een half jaar geduurd, dan dient per instantie te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar mag duren.
2.2.2. Het bezwaarschrift van appellant is door verweerster op 9 januari 2008 per fax ontvangen. Vanaf die datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn bijna drie jaar verstreken. Dit is meer dan twee en een half jaar. Daarmee is gegeven dat de redelijke termijn is overschreden.
2.2.3. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerster tot aan de datum van het bestreden besluit zijn 13 maanden verstreken. Dit is meer dan een half jaar. Hetgeen van de zijde van verweerster ter verklaring van deze overschrijding van de redelijke termijn is aangevoerd, komt erop neer dat een zorgvuldige behandeling veel tijd heeft gevergd. In dit verband is de Raad echter niet gebleken van feiten of omstandigheden die redelijkerwijs niet aan verweerster kunnen worden toegerekend. De argumenten van verweerster kunnen de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase dan ook niet rechtvaardigen.
2.2.4. De procedure bij de Raad is binnen twee jaar afgerond. Van een overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase is geen sprake geweest.
2.2.5. Uit het bovenstaande volgt dat in dit geval sprake is van een aan verweerster toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn van de totale procedure met iets minder dan zes maanden. Anders dan de raadsman van appellant heeft betoogd, kan de duur van de beroepsfase niet voor rekening van verweerster worden gebracht. Dat de beroepsprocedure materieel is geëindigd doordat verweerster bij het nieuwe besluit van 18 november 2010 geheel aan het bezwaar van appellant is tegemoetgekomen, maakt dit niet anders.
2.2.6. Aannemelijk is dat appellant als gevolg van de te lange duur van de procedure een daadwerkelijke spanning en frustratie heeft ondergaan. Daarom is er aanleiding om verweerster te veroordelen tot vergoeding van door appellant geleden immateriële schade. De Raad bepaalt deze schadevergoeding op een bedrag van € 500, .
2.3. De Raad komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Een nieuwe beslissing op bezwaar is niet meer nodig. Verweerster zal met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot de hierboven genoemde schadevergoeding worden veroordeeld.
3. Verweerster dient met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te worden veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep, tot een bedrag van € 644, wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Veroordeelt verweerster tot vergoeding van de schade als in overweging 2.2.6 is uiteengezet;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644, , te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 41, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.