ECLI:NL:CRVB:2010:BO9323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4458 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar na termijnoverschrijding bij reorganisatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het beroep van betrokkene, een ambtenaar die werkzaam was bij de gemeente, gegrond verklaard en het ontslagbesluit van het college vernietigd. Betrokkene was sinds 12 juni 1996 in dienst van de gemeente en was na een reorganisatie per 1 januari 2005 geplaatst in de functie van consulent inkomen. Na een ziekteperiode werd betrokkene op 19 mei 2005 meegedeeld dat terugkeer in haar functie geen optie meer was. Het college verleende haar op 18 juli 2006 ontslag wegens ongeschiktheid, maar dit besluit werd later herroepen. In 2007 verleende het college opnieuw ontslag op basis van reorganisatie, maar de rechtbank oordeelde dat het college niet meer bevoegd was om dit ontslag te verlenen, omdat de termijn van een jaar, zoals bedoeld in artikel 8:4:1, vierde lid, van de CAR/UWO, was verstreken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijn een fatale termijn is voor het ontslag. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

09/4458 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen (hierna: college),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 juni 2009, 08/5098 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
het college
Datum uitspraak: 23 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2010. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en F.P.M. Spannings en T.M. Beke, beiden werkzaam bij de gemeente Wageningen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. C.J. de Wever, werkzaam bij de Stichting Univé Rechtshulp.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was, met ingang van 12 juni 1996, werkzaam bij de gemeente Wageningen, eerst als bijstandsmaatschappelijk werker en na een reorganisatie als consulent sociale dienstverlening. In het kader van een volgende reorganisatie is betrokkene, na een herplaatsingsprocedure, met ingang van 1 januari 2005 geplaatst in de functie van consulent inkomen.
1.2. Na een ziekteperiode in de eerste maanden van 2005 hebben de leidinggevenden van betrokkene haar op 19 mei 2005 medegedeeld dat een terugkeer in de functie van consulent inkomen geen optie meer was. Haar is voorgesteld om onder begeleiding van een extern bureau een traject op te starten dat moest leiden tot het vinden van een andere functie binnen of buiten de gemeente. Van juni 2005 tot juni 2006 heeft betrokkene een dergelijk traject gevolgd. Dat heeft niet geleid tot het vinden van een nieuwe functie.
1.3. Bij besluit van 18 juli 2006 heeft het college betrokkene op grond van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) ontslag verleend wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulling van haar betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 oktober 2007 heeft het college dit bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 18 juli 2006 herroepen, en het voornemen uitgesproken om betrokkene met ingang van 1 januari 2008, op grond van artikel 8:4:1, vierde lid (oud), van het CAR/UWO, ontslag wegens reorganisatie te verlenen. Bij besluit van 17 november 2007 is betrokkene ontslag op de genoemde grond verleend. Betrokkene heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het ontslagbesluit van 17 november 2007 herroepen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Volgens artikel 8:4, eerste lid, van de CAR/UWO, zoals luidende ten tijde hier van belang, kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of verandering van de inrichting van de dienst. Op grond van artikel 8:4:1, eerste lid (oud), van de CAR/UWO is een dergelijk ontslag alleen mogelijk indien het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar andere voor hem passende werkzaamheden op te dragen. Artikel 8:4:1, vierde lid (oud), van de CAR/UWO bepaalt dat binnen een periode van uiterlijk een jaar nadat de ambtenaar de hem opgedragen werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, is gaan vervullen, hem alsnog het ontslag als bedoeld in het eerste lid van artikel 8:4 kan worden verleend, indien die werkzaamheden niet passend voor hem blijken te zijn.
3.2. Het college stelt zich op het standpunt dat ook na het aflopen van de in het vierde lid van artikel 8:4:1 (oud) van de CAR/UWO genoemde termijn van een jaar nog ontslag op de in dat artikellid bedoelde grond kan worden verleend, zo lang het (toch) niet passend zijn van de in het kader van de herplaatsing opgedragen werkzaamheden maar binnen dat jaar duidelijk is geworden. Nu al ruim vier maanden na de herplaatsing, te weten in mei 2005, is geconcludeerd dat terugkeer van betrokkene in de functie van consulent inkomen geen optie meer was, betrokkene met die vaststelling heeft ingestemd, en zij door het tijdsverloop niet in haar belangen is geschaad, mocht volgens het college het op genoemd artikellid gebaseerde ontslag ook eind 2007 nog worden verleend.
3.3. De Raad volgt het college daarin niet. Naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is de termijn, genoemd in artikel 8:4:1, vierde lid (oud), van de CAR/UWO met zo veel woorden verbonden aan de bevoegdheid tot ontslagverlening, welke bevoegdheid dus na afloop van die termijn vervalt. De termijn geldt niet voor de enkele vaststelling van niet-passendheid van de nieuwe werkzaamheden. De Raad vindt voor zijn oordeel steun in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 96, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Tot 1996 was in artikel 96, zevende lid, van het ARAR een in essentie aan artikel 8:4:1, vierde lid, van de CAR/UWO gelijkluidende bepaling opgenomen. Thans geldt in plaats daarvan, krachtens artikel 96, tweede lid, van het ARAR, een regeling zoals het college die ook voor dit geval heeft bepleit. Bepaald is namelijk dat na herplaatsing alsnog reorganisatieontslag kan worden verleend indien binnen een periode van uiterlijk één jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de functie is opgedragen, blijkt dat de betreffende functie niet passend is voor die ambtenaar en plaatsing op een passende functie binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. De nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 1996, 62) vermeldt dat daarmee is beoogd om, anders dan tot dan toe het geval was geweest, de periode van twaalf maanden niet een fatale termijn voor het ontslag te laten zijn. De conclusie kan geen andere zijn dan dat de termijn van artikel 8:4:1, vierde lid (oud), van de CAR/UWO, waarin een bepaling als het voorheen geldende artikel 96, zevende lid, van het ARAR is gehandhaafd en waarin geen wijziging tot stand is gebracht die overeenkomt met het thans geldende artikel 96, tweede lid van het ARAR, wel als een fatale termijn voor het ontslag moet worden beschouwd.
3.4. In het geval van betrokkene is de termijn, bedoeld in artikel 8:4:1, vierde lid, van de CAR/UWO, op 1 januari 2006, een jaar na haar plaatsing in de functie van consulent inkomen, verstreken. In 2007 had het college dus niet meer de bevoegdheid om betrokkene op grond van genoemd artikellid te ontslaan. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht het beroep van betrokkene gegrond verklaard, en eveneens terecht niet alleen het bestreden besluit vernietigd, maar ook het primaire ontslagbesluit herroepen. Het hoger beroep van het college slaagt niet.
4. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het college op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan rechtsbijstand en een bedrag van € 28,78 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 672,78;
Bepaalt dat van het college een griffierecht wordt geheven van € 447,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en B.J. van de Griend en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M.A. van Amerongen.
HD