ECLI:NL:CRVB:2010:BO9320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3401 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van ontslag op andere gronden wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft verzoeker, die eerder ontslagen was door het College van bestuur van de Universiteit Utrecht, verzocht om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2003. Dit verzoek is gedaan op basis van een psychologisch onderzoeksrapport van 18 mei 2009, waarin wordt gesuggereerd dat verzoeker autisme heeft. Verzoeker stelt dat deze diagnose nieuwe feiten of omstandigheden oplevert die een herziening van de eerdere uitspraak rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de conclusies van het rapport niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten in de zin van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukt dat het rapport geen betrekking heeft op de toestand van verzoeker ten tijde van het ontslag en dat het niet aantoont dat verzoeker arbeidsongeschikt was op medische gronden. De Raad concludeert dat het verzoek om herziening niet voldoet aan de wettelijke vereisten en wijst het verzoek af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.G. Treffers als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 23 december 2010.

Uitspraak

09/3401 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2003, 00/6142, in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van bestuur van de Universiteit Utrecht (hierna: college van bestuur)
Datum uitspraak: 23 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 mei 2003, 00/6142, LJN AQ3305.
Het college van bestuur heeft een reactie ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 november 2010. Verzoeker is verschenen. Het college van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Leupen.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Tussen partijen is onderwerp van geschil geweest een besluit van 5 november 1999 van het college van bestuur, strekkende tot handhaving in bezwaar van het besluit van 24 maart 1999. Bij laatstgenoemd besluit heeft het college van bestuur beslist verzoeker met toepassing van artikel 12.8, eerste lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten (hierna: CAO NU) wegens verstoorde arbeidsverhouding per 1 juli 1999 eervol ontslag te verlenen ‘op andere gronden’, bij wijze van regeling in de zin van artikel 12.8, tweede lid, van de CAO NU verzoeker een uitkering te verlenen overeenkomstig de bepalingen van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en de getroffen regeling in die zin aan te vullen dat pensioenschade volledig wordt gecompenseerd en dat voorts aan verzoeker alsnog vergoeding van immateriële schade wordt toegekend ten bedrage van fl. 15.000,- (€ 6.817,-). In zijn uitspraak van 1 mei 2003 heeft de Raad - oordelend op het hoger beroep van verzoeker - de uitspraak in dat geschil van de rechtbank Utrecht van 22 november 2000, 99/2226, waarbij het beroep van verzoeker tegen het besluit van 5 november 1999 ongegrond is verklaard, bevestigd.
3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat in een psychologisch onderzoeksrapport van 18 mei 2009 is vastgesteld dat hij lijdt aan autisme. Verzoeker meent dat deze diagnose een geheel ander licht werpt op het geschil waarover de Raad op 1 mei 2003 uitspraak heeft gedaan, omdat dit een medische basis geeft aan het gedrag dat tot het ontslag heeft geleid en er sprake is van gegronde twijfel over de medische geschiktheid van verzoeker voor zijn functie. Dit in aanmerking nemende had naar het oordeel van verzoeker een ander traject moeten worden gevolgd dan ontslag ‘op andere gronden’.
3.1. Het college van bestuur heeft aangegeven dat in het psychologisch rapport de diagnose autisme niet met zekerheid wordt gesteld en dat het rapport evenmin een grondslag biedt voor het standpunt dat de verstoorde verhoudingen met verzoeker voortvloeiden uit een medische oorzaak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat de door verzoeker gewenste hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de uitspraak van de Raad van 1 mei 2003 niet kan worden gevoerd, tenzij sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als in overweging 1 bedoeld.
4.2. Naar het oordeel van de Raad kunnen de conclusies van het psychologisch onderzoeksrapport van 18 mei 2009 niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:88 van de Awb. In het bijzonder is daarbij niet voldaan aan het vereiste onder c van dit artikel. Het rapport heeft immers geen betrekking op de toestand van verzoeker in de periode voorafgaande aan de uitspraak, waarvan herziening is gevraagd, en het bevat ook geen conclusie met betrekking tot het aanwezig zijn van medische arbeidsongeschiktheid voor het uitoefenen van de functie van verzoeker toentertijd. De vraagstelling, die aan het rapport ten grondslag ligt, was daarop niet gericht en een psychologisch onderzoek is daartoe ook overigens niet het geëigende instrument. Dat in het rapport wordt geconcludeerd dat er bij het onderzoek van verzoeker sterke aanwijzingen naar voren komen voor autisme betekent niet dat daarmee aannemelijk is dat verzoeker ten tijde van het ontslag arbeidsongeschikt is geweest op grond van ziekte of gebrek. De Raad kan dus ook in het midden laten of, indien al zou komen vast te staan dat verzoeker ten tijde van het ontslag achteraf bezien op medische gronden als arbeidsongeschikt had moeten worden aangemerkt, die omstandigheid zou moeten leiden tot herziening van de uitspraak van de Raad van 1 mei 2003.
4.3. Het vorenstaande brengt de Raad tot het oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet voldoet aan de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb neergelegde vereisten, zodat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en B.J. van de Griend en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M.A. van Amerongen.
HD