[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 maart 2008, 07/3944 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 december 2010
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Hoop. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Stoelinga.
Omdat de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest, is het onderzoek heropend.
Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad de revalidatiearts G.C.M. Heijnen als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige heeft onder dagtekening 12 februari 2010 over dat onderzoek een rapport uitgebracht.
Appellant heeft bij brief van 27 april 2010 op dit rapport een reactie gegeven. Op verzoek van de Raad heeft de deskundige bij schrijven van 7 juni 2010 een reactie gegeven op het schrijven van appellant.
Bij schrijven van 1 september 2010 heeft appellant nadere medische stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 17 november 2010. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Hoop. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Bij brief van 21 december 2004 heeft appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) bij het College een vervoersvoorziening aangevraagd in de vorm van een beensteun voor de reeds in zijn bezit zijnde scootmobiel. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij bij lang rijden erg veel last heeft van het noodzakelijkerwijs krommen van het rechterbeen.
1.2. Het College heeft de Roessingh Diensten Groep (hierna: RDG) verzocht hem in het kader van deze aanvraag te adviseren. Bij brief van 22 maart 2005 heeft de RDG het College laten weten de procedure in de adviesaanvraag acuut te stoppen omdat de vertrouwensrelatie diep is geschaad.
1.3. Bij brief van 29 maart 2005 heeft appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wvg bij het College een vervoersvoorziening aangevraagd in de vorm van een wind/regenscherm voor de reeds in zijn bezit zijnde scootmobiel.
1.4. Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het College de beide aanvragen met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) buiten behandeling gelaten omdat appellant geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de RDG.
1.5. In het kader van het door appellant tegen het besluit van 3 mei 2005 gemaakte bezwaar heeft SCIO Consult het College bij rapport van 4 april 2007 geadviseerd over de beide aanvragen van appellant. Geconcludeerd is dat er geen medische noodzaak is voor een windscherm of een beensteun op de scootmobiel.
1.6. Het College heeft het bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2005 bij besluit van 14 augustus 2007 gegrond verklaard voor zover de aanvragen buiten behandeling zijn gesteld. De aanvraag voor de beensteun wordt alsnog afgewezen omdat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek van de RDG. De aanvraag voor het windscherm wordt afgewezen omdat deze niet medisch noodzakelijk is.
2.1. Namens appellant is tegen het besluit van 14 augustus 2007 beroep ingesteld.
2.2. Het College heeft in verweer ten aanzien van de beensteun het primaire standpunt aldus aangevuld dat door het niet meewerken van appellant het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld als bedoeld in artikel 1.2 van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten gemeente Duiven 2006 (hierna: Vvg). Subsidiair heeft het College het standpunt ingenomen dat de beensteun niet medisch noodzakelijk is.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 14 augustus 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dat in strijd met artikel 7:9 van de Awb is genomen, de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand gelaten en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Namens appellant is de aangevallen uitspraak in hoger beroep gemotiveerd bestreden voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat partijen in hoger beroep verdeeld houdt de vraag of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 14 augustus 2007 in stand heeft gelaten.
4.2. De Raad stelt voorop dat de afwijzingsgrond met betrekking tot de beensteun, inhoudende dat het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld als bedoeld in artikel 1.2 van de Vvg geen stand houdt. Immers heeft SCIO Consult het College bij rapport van 6 april 2007 inhoudelijk geadviseerd over de beide aanvragen van appellant.
4.3.1. Met betrekking tot de vraag of appellant op medische gronden is aangewezen op een beensteun en/of een windscherm heeft de Raad zich laten voorlichten door de revalidatiearts G.C.M. Heijnen (hierna: Heijnen). Deze deskundige heeft in het rapport van 12 februari 2010 verslag gedaan van zijn bevindingen en conclusies. Heijnen heeft de door de Raad gestelde vragen, inhoudende of er bij appellant in de periode van 21 december 2004 respectievelijk 29 maart 2005 tot 14 augustus 2007 beperkingen waren in het langdurig krommen van zijn been zoals nodig bij een scootmobiel en/of een longaandoening of andere aandoening waardoor appellant op medische gronden was aangewezen op een regen/windscherm op de scootmobiel, ontkennend beantwoord. Appellant heeft daarop gereageerd. Heijnen heeft bij brief van 27 april 2010 aan de Raad laten weten in hetgeen door appellant is aangegeven geen aanleiding te zien zijn conclusies te wijzigen.
4.3.2. Volgens vaste jurisprudentie pleegt de Raad het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde, deskundige te volgen, tenzij dit advies niet afdoende gemotiveerd is, of uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij ingeschakelde deskundige moet worden afgeleid dat de door de rechter ingeschakelde deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. Zodanige omstandigheden doen zich hier niet voor.
4.3.3. Appellant heeft zijn beroep op medische klachten, waaronder spierreuma, in hoger beroep nader geadstrueerd met brieven van behandelend medici van 18 december 2009, 26 mei 2010, 6 juli 2010, 12 juli 2010 en 25 augustus 2010. De Raad vindt daarin geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Heijnen niet zou kunnen worden gevolgd, nu uit bovengenoemde brieven geenszins kan worden afgelegd dat appellant ten tijde hier van belang, te weten in de periode van 21 december 2004 respectievelijk 29 maart 2005 tot 14 augustus 2007 op medische gronden aangewezen was op een beensteun en/of windscherm.
4.3.4. Met betrekking tot de namens appellant opgeworpen grond dat de door de Raad ingeschakelde deskundige de beperkingen van appellant niet naar de in geding zijnde periode heeft onderzocht, wijst de Raad erop dat appellant hiermee miskent dat Heijnen een vraagstelling heeft beantwoord met betrekking tot de situatie in de periode van 21 december 2004 respectievelijk 29 maart 2005 tot 14 augustus 2007 en bij de beoordeling terugkijkend mede acht heeft geslagen op zijn bevindingen in het heden.
4.3.5. De stelling van appellant dat hij niet langer dan 15 tot 30 minuten zonder beensteun op de scootmobiel kan zitten, wordt voldoende weerlegd door hetgeen Heijnen heeft geantwoord op de voorgelegde vragen, waarin is gesproken over eventuele beperkingen in het langdurig krommen van zijn been.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 14 augustus 2007 terecht in stand heeft gelaten en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010.