ECLI:NL:CRVB:2010:BO9257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1154 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering ingevolge de Wet WIA op basis van voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 14 januari 2010 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 21 januari 2008 geweigerd om appellante een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat zij per einde wachttijd op 19 oktober 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar tegen dit besluit werd op 21 juni 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berustte. Appellante stelde in hoger beroep dat er geen discrepantie was tussen de objectieve bevindingen en haar subjectieve beleving van de klachten, en verwees naar een brief van haar behandelend arts-assistent reumatologie, waarin werd aangegeven dat haar klachten toenamen en verder onderzoek nodig was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende overtuigend had onderbouwd dat appellante, met de beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in staat was de geduide functies uit te oefenen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 28 december 2010, waarbij R.C. Stam als rechter en A.L. de Gier als griffier optraden. De Raad concludeerde dat er geen twijfel bestond over de volledigheid en juistheid van de medische situatie van appellante per 19 oktober 2007, en dat de medische basis van het bestreden besluit niet ondeugdelijk was.

Uitspraak

10/1154 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2010, 08/2239 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2010. Voor appellante is verschenen mr. R.S. Pot. Namens het Uwv is, met kennisgeving, niemand verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 21 januari 2008 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen onder de overweging dat appellante per einde wachttijd (19 oktober 2007) minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2. Bij besluit van 21 juni 2008 is het bezwaar tegen evenvermeld besluit ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 juni 2008 ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de geselecteerde functies voor appellante ongeschikt te achten.
4. In hoger beroep heeft appellante aangegeven dat er geen sprake is van discrepantie tussen de objectieve bevindingen en de subjectieve beleving. Zij heeft verwezen naar een brief van 10 april 2008 waarin behandelend arts-assistent reumatologie R. Klaasen meldt dat de klachten van appellante het laatste halfjaar fors toenemen, waarbij vooralsnog onduidelijk is of deze klachten geduid kunnen worden in het kader van spondylartropathie, en dat hier op korte termijn verder onderzoek naar wordt verricht. Appelante heeft zich op het standpunt gesteld dat expertise zinvol is.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad overweegt in de eerste plaats dat de gronden van appellante in hoger beroep inzake de medische grondslag van het bestreden besluit geen doel treffen. De Raad acht de op dit punt door de rechtbank gegeven overwegingen juist en maakt deze tot de zijne. Met betrekking tot het verrichte medisch onderzoek is de Raad van oordeel dat de klachten van appellante duidelijk in kaart zijn gebracht. Appellante is door de verzekeringsarts persoonlijk onderzocht en er is anamnese afgenomen. De verzekeringsarts heeft in haar rapportage van 8 november 2007 in verband met de knie-, rug- en hielklachten en de zware lichaamsbouw van appellante enige beperkingen aangenomen ten aanzien van langdurig achtereen lopen, staan, veelvuldig traplopen, bukken en tillen en dragen van zware lasten. Tevens is aangegeven waarom de energetische klachten van appellante niet kunnen leiden tot een arbeidsurenbeperking. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 6 mei 2008 overtuigend en afdoende aangegeven waarom de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 december 2007 kan worden gevolgd. In de aanvullende rapportage van 21 april 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts P.M Cramer - nogmaals - aangegeven dat de informatie van behandelaar R. Klaasen bij de beoordeling is betrokken. Onder deze omstandigheden is er - mede in het licht van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de Wet WIA waaruit voortvloeit dat de vaststelling van arbeidsongeschiktheid op een objectieve en verifieerbare basis moet geschieden - naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om de medische basis van het bestreden besluit ondeugdelijk te achten.
Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding appellante te doen onderzoeken door een deskundige. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de volledigheid en juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische situatie van appellante per 19 oktober 2007 en de hieruit per die datum voor haar voortvloeiende beperkingen ontbreekt.
5.3. Op basis van de gedingstukken is de Raad voorts van oordeel dat door het Uwv voldoende overtuigend is onderbouwd dat appellante met de voor haar in de FML opgenomen beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies uit te oefenen.
6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2010.
(get) R.C. Stam.
(get) A.L. de Gier.
NK