ECLI:NL:CRVB:2010:BO9257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering uitkering ingevolge de Wet WIA op basis van voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 14 januari 2010 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 21 januari 2008 geweigerd om appellante een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat zij per einde wachttijd op 19 oktober 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar tegen dit besluit werd op 21 juni 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berustte. Appellante stelde in hoger beroep dat er geen discrepantie was tussen de objectieve bevindingen en haar subjectieve beleving van de klachten, en verwees naar een brief van haar behandelend arts-assistent reumatologie, waarin werd aangegeven dat haar klachten toenamen en verder onderzoek nodig was.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende overtuigend had onderbouwd dat appellante, met de beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in staat was de geduide functies uit te oefenen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 28 december 2010, waarbij R.C. Stam als rechter en A.L. de Gier als griffier optraden. De Raad concludeerde dat er geen twijfel bestond over de volledigheid en juistheid van de medische situatie van appellante per 19 oktober 2007, en dat de medische basis van het bestreden besluit niet ondeugdelijk was.