ECLI:NL:CRVB:2010:BO9079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5167 APPA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Appa-uitkering op basis van onvoldoende medische rapportage

In deze zaak heeft appellant, voormalig wethouder van de gemeente Rheden, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 7 augustus 2009, waarbij zijn aanvraag voor een uitkering op basis van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 december 2010 uitspraak gedaan. Appellant was wethouder sinds 19 april 2006 en ontving een Waz-uitkering vanwege zijn arbeidsongeschiktheid. Na zijn ontslag op 13 januari 2007 ontving hij een Appa-uitkering voor twee jaar. In mei 2008 verzocht appellant het college om een onderzoek naar zijn arbeidsongeschiktheid, wat leidde tot een medisch advies van bedrijfsarts G.F.T. Ruinen. Dit advies werd echter als onvoldoende beschouwd, omdat het geen inzicht gaf in de medische beperkingen van appellant en de gevolgen daarvan voor zijn functie als wethouder.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het college berustte op een ontoereikende grondslag, omdat er geen adequate medische rapportage was die de conclusies van de bedrijfsarts ondersteunde. De Raad vernietigde het besluit en oordeelde dat het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij ook de psychische klachten van appellant in overweging moesten worden genomen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 21,10 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en uitkeringen.

Uitspraak

09/5167 APPA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden (hierna: college)
Datum uitspraak: 9 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 augustus 2009 (hierna: bestreden besluit). Het bestreden besluit is genomen ter uitvoering van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote.] Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.C. Balke, advocaat te Zwolle, en L. Roolvink en R. Mekking, beiden werkzaam bij de gemeente Rheden.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was met ingang van 19 april 2006 wethouder van de gemeente Rheden. Hij had een voltijdse benoeming. Bij aanvang van dit werk genoot appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (Waz) naar een arbeidsongeschikt-heidspercentage van 80 tot 100. De inkomsten die appellant uit zijn werk als wethouder genoot werden gekort op de Waz-uitkering.
1.2. Op verzoek van appellant is aan hem met ingang van 13 januari 2007 ontslag verleend. Appellant heeft vanaf 13 januari 2007 een uitkering ingevolge de Appa toegekend gekregen, voor de duur van twee jaren.
1.3. In mei 2008 heeft appellant aan het college verzocht om een onderzoek in te stellen naar arbeidsongeschiktheid bij appellant. In oktober 2008 heeft appellant verzocht om met toepassing van artikel 133a van de Appa te komen tot voortzetting van de uitkering.
1.4. Naar aanleiding van dat verzoek heeft het college een medisch advies gevraagd aan bedrijfsarts G.F.T. Ruinen. Deze arts heeft in zijn brief van 14 december 2008 aan het college het volgende bericht:
Op uw verzoek zag ik dd. 12 december 2008 [appellant], geboren [ in]1946. Ik had met hem een gesprek in aanwezigheid van zijn echtgenote. Op basis hiervan kom ik tot de navolgende conclusies:
1.Betrokkene is op grond van een aantal geobjectiveerde medische aandoeningen en de hieruit voortvloeiende beperkingen ongeschikt voor het verrichten van fysiek belastende arbeid.
2.Er is sprake geweest van een psychisch toestandsbeeld waarvoor betrokkene succesvol is behandeld. Hij gaf mij ter inzage een brief gedateerd 19/5/2008 van zijn behandelaar dat er sprake was van een voorspoedig herstel en dat verdere groei in het herstelproces te verwachten was. Het toestandsbeeld van destijds is heden vrijwel geheel in remissie. De huidige beperkingen zijn zodanig gering dat betrokkene in staat geacht moet worden bestuurlijke aktiviteiten te verrichten. Hij gaf aan dit inmiddels ook te doen na zijn verkiezing bij het waterschap.Betrokkene kon zich vinden in de met hem doorgesproken conclusie. Nader onderzoek bij HSK zoals in eerste instantie geopperd acht ik dan ook niet noodzakelijk.
1.5. Vervolgens heeft het college bij besluit van 15 januari 2009 het verzoek van appellant afgewezen, daartoe overwegende dat er geen sprake is van algemene invaliditeit. Na bezwaar heeft het college dit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2. De meest vergaande grief die appellant in bezwaar en beroep heeft aangevoerd is dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daartoe heeft appellant het volgende gesteld. De bedrijfsarts heeft ten onrechte verzuimd informatie in te winnen bij de behandelend artsen. De fysieke beperkingen zijn niet goed in kaart gebracht. Door de artrose gaat appellants kniegewricht al na een kwartier vast zitten. Ook in de duimgewrichten is artrose, waardoor schrijven nauwelijks mogelijk is. Openingshandelingen waren door de artrose niet mogelijk. Appellant kan links erg slecht horen en heeft veel moeite om te volgen wie er op een bepaald moment spreekt; daardoor gebeurde het dat hij te laat in de gaten had wie sprak in de vergaderingen. Het draaien van het hoofd tijdens de raadsvergaderingen gaf duizeligheidklachten. Tijdens de zitting heeft appellant uitgelegd dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden als wethouder vanwege deze beperkingen al niet medisch geschikt was om het werk uit te oefenen, maar dat hij onder de druk in die periode toch heeft besloten de benoeming te aanvaarden. Verder heeft appellant gesteld dat de bedrijfarts ten onrechte aan appellant heeft geadviseerd om niet in het kader van de medische beoordeling voor een psychiatrische expertise naar HSK te gaan. Appellant is behandeld geweest voor angstklachten. Deze klachten bleven na afsluiting van de behandeling sluimeren. De behandeling is hervat; dat betreft een EMDR-behandeling. Verder gebruikt appellant medicijnen in verband met een posttraumatische stress-stoornis.
3. Het college heeft dit gemotiveerd betwist.
4. De Raad overweegt al volgt.
4.1. In artikel 133a, eerste lid, van de Appa is geregeld dat als de belanghebbende op de dag waarop de uitkering eindigt geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is, de uitkering voor de duur van de invaliditeit wordt voortgezet.
Volgens het tweede lid van artikel 133a van de Appa wordt onder geheel of gedeeltelijk algemeen invalide verstaan hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Het vijfde lid van artikel 133a van de Appa bepaalt dat bij algemene invaliditeit van minder dan 25 % de uitkering niet wordt voortgezet.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad brengt geschiktheid voor de maatgevende functie van wethouder met zich dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Als een betrokkene in staat moet worden geacht zijn eigen werk volledig te verrichten, hoeft niet te worden toegekomen aan een toets of diegene geschikt is tot het verrichten van andere (algemeen geaccepteerde) arbeid.
4.3. Appellant heeft expliciet gesteld dat zijn fysieke beperkingen hem van begin af aan hebben belet om zijn werkzaamheden als wethouder naar behoren te verrichten. Onder 2. is uiteengezet wat appellant hierover heeft aangevoerd.
4.4. Er ontbreekt een medische rapportage die ten grondslag ligt aan de conclusies van de bedrijfsarts, neergelegd in de onder 1.4. aangehaalde brief van 14 december 2008. Daarmee is geen inzicht gegeven in de medische beperkingen van appellant op 13 januari 2009 en de gevolgen daarvan voor het verrichten van zijn functie van wethouder.
4.5. Daarmee berust het bestreden besluit op een ontoereikende grondslag. De Raad is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal het om die reden vernietigen. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking meer. Het college zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant moeten nemen. Het college dient daarbij tevens de door appellant gestelde psychische klachten te betrekken.
4.6. De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de reiskosten van appellant. Deze worden begroot op € 21,10
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 7 augustus 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 21,10 aan reiskosten;
Bepaalt dat het college aan appellant het door hem gestorte griffierecht van € 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD