ECLI:NL:CRVB:2010:BO9045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1015 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn aanvraag werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda niet in behandeling genomen. Dit gebeurde omdat appellant en zijn echtgenote niet tijdig de gevraagde aanvullende gegevens hadden verstrekt, ondanks dat zij de gelegenheid daartoe hadden gekregen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de communicatie tussen appellant, zijn echtgenote en het College. De Raad concludeert dat er geen toereikende grondslag is voor de stelling dat appellant niet in staat was om aan de verzoeken van het College te voldoen. De Raad oordeelt dat de door het College gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag en dat appellant en zijn echtgenote redelijkerwijs in staat hadden moeten zijn om deze gegevens te verstrekken. De Raad wijst erop dat de psychische problemen van appellant niet voldoende onderbouwd zijn om aan te nemen dat hij niet in staat was om tijdig te reageren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

09/1015 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 29 december 2008, 08/4904 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met nr. 09/2457, plaatsgevonden op 15 november 2010. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Van den Heuvel. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. van Dalsum, werkzaam bij de gemeente Gouda. Na sluiting van het onderzoek zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft appellant bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor gehuwden met ingang van 12 juni 2007 en deze beëindigd ingaande 20 augustus 2007 in verband met werk-aanvaarding bij [b[bedrijf]] [N.A.], de echtgenote van appellant, heeft zich op 19 september 2007 gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) en vervolgens mede namens appellant een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Bij brief van 17 oktober 2007, verzonden op 22 oktober 2007, heeft het College appellant en zijn echtgenote meegedeeld niet over voldoende gegevens te beschikken om de aanvraag te beoordelen. Daarbij heeft het College aangegeven om welke gegevens het ging en appellant en zijn echtgenote de gelegenheid geboden om de aanvraag binnen 10 werkdagen na de verzending van deze brief aan te vullen. Voorts zijn zij erop gewezen dat, bij gebreke van tijdige aanvulling, zal worden besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Appellant en zijn echtgenote hebben in het geheel niet op het verzoek om aanvulling gereageerd.
1.2. Bij besluit van 16 november 2007 heeft het College met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten de aanvraag niet te behandelen.
1.3. Bij ongedateerd besluit, verzonden op 26 mei 2008, heeft het College het hiertegen gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door het College bij de brief van 17 oktober 2007 gevraagde gegevens in ieder geval voor een aanmerkelijk gedeelte noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag - gezien ook de voorgeschiedenis daarvan - en niet reeds bij het College bekend waren of een zodanig karakter droegen dat appellant en zijn echtgenote er niet redelijkerwijs de beschikking over konden krijgen. Dat het College reeds op de hoogte was van de arbeidsovereenkomst met [bedrijf] doet niet ter zake, nu het kennelijk vooral ging om de beëindiging van die arbeidsrelatie - welke beëindiging de aanleiding vormde voor het indienen van de onderhavige aanvraag om bijstand - en om de redenen die daartoe hebben geleid. Daarnaast zijn ook andere relevante gegevens niet binnen de hersteltermijn ingediend. Indien appellant en zijn echtgenote bij het verkrijgen van de gegevens moeilijkheden hadden ondervonden, had het op hun weg gelegen om daarvan binnen de hersteltermijn melding te maken en het College om uitstel te verzoeken.
4.3. De stelling van appellant dat hem en zijn echtgenote vanwege psychische problemen niet kan worden aangerekend dat hij van de hersteltermijn geen gebruik heeft gemaakt, kan niet slagen. De door appellant overgelegde uitdraai uit het journaal van de huisarts is daarvoor onvoldoende. Ook het hangende hoger beroep in de zaak onder nr. 09/2457 WWB uitgebrachte rapport van de psychiater drs. R. Thomassen van 2 mei 2010 ondersteunt de stelling niet. Thomassen acht weliswaar de diagnose schizofrenie van het paranoïde type aannemelijk, maar kan - mede als gevolg van de agressieve opstelling van appellant tijdens het onderzoek - geen duidelijk onderbouwde uitspraken doen over de exacte beperkingen in de periode van september tot en met december 2007. Op grond van de beschikbare medische gegevens, waaronder informatie van de behandelende sector, is hij evenwel van mening dat deze beperkingen waarschijnlijk minder ernstig waren dan bij het door hem ingestelde onderzoek in maart 2010. De Raad ziet geen aanleiding om deze conclusie van Thomassen voor onjuist te houden, te minder nu in de aantekeningen van de huisarts pas vanaf september 2008 expliciet sprake is van een psychische aandoening. Daarvan uitgaande is er ook in hoger beroep geen toereikende grondslag voor de conclusie dat appellant ten tijde hier van belang redelijkerwijs niet in staat was om - al dan niet samen met zijn echtgenote - te begrijpen wat er van hen werd verlangd en daaraan tijdig gevolg te geven.
4.4. Het hoger beroep treft dus geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en C. van Viegen en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2010.
(get.) R. Kooper.
(get.) R.L.G. Boot.
NW