ECLI:NL:CRVB:2010:BO9039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6673 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant, die als beleggingsadviseur werkzaam was, was op 25 maart 2003 uitgevallen met psychische klachten en een oogaandoening. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een WAO-uitkering toegekend, die vanaf 29 mei 2006 was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een besluit van 15 maart 2007, waarin de WAO-uitkering ongewijzigd werd vastgesteld, heeft appellant bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 10 september 2008.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de vraag behandeld of appellant procesbelang had bij het hoger beroep. De Raad concludeerde dat er geen procesbelang was, omdat de uitkomst van het hoger beroep niet zou leiden tot een hogere uitkering voor appellant. De Raad stelde vast dat de mate van arbeidsongeschiktheid was gebaseerd op feitelijke en theoretische verdiensten, en dat appellant geen belang had bij een bespreking van de theoretische schatting, aangezien deze niet zou leiden tot de door hem gewenste hogere uitkering.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de medische en arbeidskundige beoordeling met betrekking tot een bepaalde datum alleen betekenis heeft voor de beoordeling van het recht op die datum. Dit betekent dat appellant in toekomstige beoordelingen van zijn arbeidsongeschiktheid alle relevante medische en arbeidskundige bezwaren kan aanvoeren, maar dat dit in deze procedure geen procesbelang opleverde. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,-.

Uitspraak

08/6673 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 oktober 2008, 08/762 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.J. van de Griend, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2010. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H.J.A. Olthof.
Bij brief van 1 september 2010 heeft de Raad zich tot de gemachtigde van appellant gewend met een vraag naar het procesbelang bij het ingestelde hoger beroep.
Bij brief van 1 november 2001 is deze vraag beantwoord.
Vervolgens hebben partijen desgevraagd toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als beleggingsadviseur en is op 25 maart 2003 uitgevallen met psychische klachten, daarnaast heeft hij een oogaandoening. In verband hiermee heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die vanaf 29 mei 2006 op basis van zijn feitelijke verdiensten werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Bij besluit van 15 maart 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant ongewijzigd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% vastgesteld. Bij besluit op bezwaar van 10 september 2008 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De Raad ziet zich in dit geding op de eerste plaats gesteld voor de vraag of appellant belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep. De Raad stelt daarbij voorop dat sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben.
3.3. De Raad heeft in dit verband op basis van de onderliggende stukken vastgesteld dat bij het besluit van 10 september 2008 (de ongewijzigde vaststelling van) de mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% gebaseerd is op een schatting op basis van feitelijke verdiensten - net als bij de vorige herziening - en daarnaast op basis van theoretische verdiensten met behulp van de uit het CBBS geselecteerde functies.
3.4. Ingevolge artikel 9, sub h, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten dient bij de bepaling van de resterende verdiencapaciteit te worden uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht, mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant bestrijdt de – ongewijzigde – schatting op basis van zijn feitelijke verdiensten niet. Hij mist een belang bij een bespreking van de tegen de theoretische schatting gerichte beroepsgronden, want als deze zouden slagen kan dat niet leiden tot de door hem verlangde hogere uitkering.
3.5. Naar aanleiding van het door appellant gestelde in de in rubriek I vermelde brief van 1 november 2010 voegt de Raad aan het vorenstaande nog toe dat de medische en arbeidskundige beoordeling met betrekking tot een bepaalde datum volgens vaste rechtspraak alleen betekenis heeft voor de beoordeling van het recht op die datum. Daarmee staat het appellant dus vrij om in het kader van beoordelingen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid die met betrekking tot een datum na 15 maart 2007 mogelijk zullen plaatsvinden, alle relevant geachte medische en/of arbeidskundige bezwaren aan te voeren, ook de bezwaren die in deze procedure zijn aangevoerd. Ook in deze zin is er derhalve geen procesbelang.
4. Hetgeen onder 3.1 tot en met 3.5 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Desgevraagd heeft het Uwv aangegeven dat in deze situatie aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,-.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en R.C. Stam en M.S.E. Wulffraat - van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
GdJ