[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 december 2009, 08/2381 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 december 2010
Namens appellante heeft mr. A. Bijlsma, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 juni 2010 heeft mr. P. Bouman, advocaat te Helmond, meegedeeld dat hij als gemachtigde van appellante optreedt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bouman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde appellante en het Uwv in de gelegenheid te stellen respectievelijk nadere gronden en een nadere motivering in te dienen.
Partijen hebben toestemming verleend een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten.
1.1. Bij besluit van 1 november 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 2 januari 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Het Uwv heeft het door appellante tegen dit besluit ingestelde bezwaar bij besluit van 3 juni 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beperkingen niet zijn onderschat. Het onderzoek is zorgvuldig en de conclusies zijn draagkrachtig gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft terecht geconcludeerd dat de verklaring van de medische adviseur van appellante geen argumenten biedt om van de conclusies van de verzekeringsarts af te wijken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is de geselecteerde functies ongeschikt te achten in het licht van de beperking van appellant voor autorijden (vervoer). De door de (bezwaar)verzekeringsarts aangenomen urenbeperking tot ongeveer 8 uur per dag en ongeveer 40 uur per week is voldoende onderbouwd en de beschikbare informatie biedt geen grond voor een verdergaande urenbeperking.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellant met inachtneming van haar beperkingen in staat worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Het stond het Uwv vrij in de bezwaarfase een andere deelfunctie van dezelfde sbc-code te selecteren. De bezwaararbeidsdeskundige heeft volgens de rechtbank terecht aangenomen dat de vereiste commerciële ervaring niet in de weg staat aan het selecteren van de functie Verkoper binnendienst.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald en ter zitting nader toegelicht. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij meer beperkt is in verband met geheugen- en concentratieproblemen en ten aanzien van vervoer, het gebruik van beschermende middelen, werken met toetsenbord en muis, duwen en trekken, het hoofd in een bepaalde stand houden, afwisseling van houding en aangewezen is op een verdergaande urenbeperking. Voorts stelt zij dat ten onrechte een functie van acquisiteur advertenties/reclame is geselecteerd nadat eerder een andere functie van acquisiteur is verworpen omdat appellante in de branche geen ervaring heeft als verkoper. Ter zitting en na de schorsing van onderzoek heeft appellante gesteld dat de belasting in de functies voor torderen hoger is dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is toegestaan en geen rekening is gehouden met de verzekeringsgeneeskundige protocollen Whiplash en Aspecifieke lage rugpijn. Appellante heeft verklaard dat zij niet meer kan zeggen of zij op de datum geding last had van rugpijn, maar dit wel waarschijnlijk acht.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
4.2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. Hetgeen in hoger beroep nog is aangevoerd leidt de Raad niet tot het oordeel dat de FML van 6 maart 2007 geen juist beeld geeft van de lichamelijke en psychische beperkingen van appellante op de datum in geding.
Appellante heeft in het geheel niet aangegeven met welk onderdeel van de genoemde protocollen geen rekening zou zijn gehouden of op welke wijze daardoor klachten of beperkingen zouden zijn miskend. De Raad overweegt voorts dat ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder m, van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten eerst met ingang van 1 april 2009 gebruik wordt gemaakt van het verzekeringsgeneeskundige protocol Whiplash.
Naar aanleiding van de nadere gronden van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts in een rapportage van 22 juli 2010 aangegeven dat op de datum in geding geen sprake was van aspecifieke lage rugpijnen en de aanwezigheid van een whiplash associated disorder een spoedige werkhervatting niet in de weg staat. Volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn de functionele mogelijkheden ook achteraf bezien en afgezet tegen de protocollen juist vastgesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien aan deze overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen.
4.3. De Raad is voorts van oordeel dat, mede gelet op de toelichting gegeven door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportages van 2 juni 2008 en 21 juli 2008, in de functies die aan de schatting ten grondslag liggen geen belastingen voorkomen die de mogelijkheden van appellante te boven gaan. Wat betreft de door appellante in hoger beroep herhaalde arbeidskundige gronden, is de Raad van oordeel dat in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd wordt waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank.
4.4. In zijn rapportage van 23 juli 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige een toelichting gegeven over gebogen en getordeerd actief zijn in de functies parkeercontroleur en verkoper detailhandel. De belasting voor gebogen en getordeerd actief zijn blijft binnen de mogelijkheden van appellante. De Raad heeft geen aanknopingspunten aan de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige te twijfelen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Nu een voldoende toelichting op de geschiktheid van de functies, zoals blijkt uit overweging 4.4, eerst in hoger beroep is gegeven, ziet de Raad aanleiding met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep, € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en € 28,60 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 1.224,60.
6.Voorts ziet de Raad aanleiding te bepalen dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht vergoedt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.224,60;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 110,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 december 2010.
(get.) T.J. van der Torn.