[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 december 2008, 08/2099 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2010
Namens appellant heeft mr. A.M. Dielemans-Buiteman, werkzaam bij FNV Bondgenoten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.M.C. Beijen.
1.1. Appellant is in de periode 1 januari 2008 tot en met 5 februari 2008 werkzaam geweest als chauffeur op oproepbasis op grond van een nul-urencontract. Zijn loon voor de door hem gewerkte uren in januari 2008 is, overeenkomstig de geldende beloningssystematiek, uitbetaald in februari 2008. Zijn werkgever heeft in zijn aangifte voor de loonbelasting en premies sociale verzekeringen ook vermeld dat het loon in de maand februari 2008 is genoten. Appellant heeft zich in februari 2008 ziek gemeld bij zijn werkgever.
1.2. Voorafgaande aan de onder 1.1 genoemde periode was appellant in dienst van een andere werkgever. Deze betaalde het loon uit in de maand waarin de werkzaamheden door appellant werden verricht, laatstelijk in december 2007.
1.3. Bij besluit van 9 april 2008 heeft het Uwv appellant - op basis van zijn status als arbeidsgehandicapte - een uitkering op grond van de Ziektewet (ziekengeld) toegekend. Hierbij is het dagloon vastgesteld op € 4,77 op basis van het loon dat appellant in de maand januari 2008 heeft genoten, zijnde € 103,82.
1.4. Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 april 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat, anders dan door appellant verzocht, het loon voor de door appellant in januari 2008 gewerkte uren niet kan worden betrokken bij de berekening van het dagloon, aangezien dit loon is uitbetaald in februari 2008.
2. Tegen het besluit van 6 juni 2008 heeft appellant beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv meegedeeld dat extra periodiek salaris abusievelijk niet is meegenomen bij de berekening van het dagloon en dat het dagloon € 4,81 moet zijn. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep om deze reden gegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank het besluit van 6 juni 2008 vernietigd en het besluit van 9 april 2008 herroepen voor zover daarin het dagloon is vastgesteld op € 4,77 en bepaald dat het dagloon wordt vastgesteld op € 4,81. Over de beroepsgronden van appellant heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv - gelet op de geldende wettelijke bepalingen, de wetsgeschiedenis daarvan en de uitspraak van de Raad van 23 april 2008, LJN BD3228 - terecht het in februari 2008 uitbetaalde loon niet heeft betrokken bij de berekening van het dagloon.
3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat een redelijke toepassing van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (het Besluit), gezien het hieraan ten grondslag liggende loondervingsbeginsel, met zich brengt dat het Uwv bij de berekening van het dagloon het in februari 2008 uitbetaalde loon had moeten betrekken. Doordat per 1 januari 2008 een andere beloningsstructuur op hem van toepassing is geworden heeft hij juist in januari 2008, op een kleine betaling na, geen loon ontvangen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. In artikel 29b van de Ziektewet is vermeld dat een arbeidsgehandicapte bij ziekte, naast recht op doorbetaling van loon, ook recht heeft op ziekengeld als bedoeld in deze wet. In de Nota van Toelichting bij dit artikel is hierover opgemerkt dat het artikel aan werkgevers, ter stimulering om een werknemer in dienst nemen met een arbeidshandicap, de garantie geeft dat zij als werkgever worden gecompenseerd voor de civielrechtelijke verplichting om bij ziekte het loon door te betalen, in die zin dat de werkgever het uitgekeerde ziekengeld in mindering mag brengen op de loondoorbetaling. Deze garantie beschouwt de wetgever als een belangrijk re-integratie-instrument.
4.2. Artikel 11, eerste lid, van het Besluit bevat om deze reden een afwijkende vaststelling van het dagloon van de werknemer bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet. Voor deze werknemer wordt de hoogte van het dagloon berekend op basis van het loon dat hij uit de dienstbetrekking, waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, heeft genoten in het laatste volledige loonaangiftetijdvak (in plaats van de loonaangiftetijdvakken in een volledig jaar) voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid. Op deze wijze sluit het ziekengeld qua hoogte zoveel mogelijk aan bij het door te betalen loon.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval het dagloon moest worden vastgesteld met toepassing van artikel 11, eerste lid, van het Besluit. Eveneens staat vast dat dit artikellid in de situatie van appellant tot een aanzienlijk lager dagloon leidt dan wanneer de hoofdregel was toegepast.
4.4. Niet alleen in de door de rechtbank genoemde uitspraak, maar ook uit zijn uitspraak van 2 december 2009, LJN BK5644, heeft de Raad overwogen dat de wetgever niet heeft voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van artikel 11, eerste lid, van het Besluit, indien dit gunstiger voor de verzekerde uitvalt. De Raad acht in een situatie als die van appellant, waarin vanwege een wijziging van de beloningssystematiek het loon juist in de referteperiode niet is uitbetaald, evenmin ruimte aanwezig om af te wijken van genoemd artikellid, aangezien daarmee afbreuk zou worden gedaan aan de door de wetgever beoogde systematiek.
4.5. Ten slotte heeft appellant ter zitting van de Raad nog gewezen op een situatie waarin het Uwv ter zake van de toekenning van ziekengeld voor de berekening van het dagloon uiteindelijk niet is uitgegaan van één loonbetalingstijdvak, maar van de loonbetalingstijdvakken gedurende een periode van één jaar. Appellant heeft echter niet aangetoond dat daarbij in essentie gelijke omstandigheden aan de orde waren. Hierdoor kan niet de conclusie worden getrokken dat het om een gelijk geval gaat, dan wel dat de wet niet consistent is toegepast door het Uwv.
5. Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en H.G. Lubberdink als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.