ECLI:NL:CRVB:2010:BO8897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1413 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar door het Uwv en de rol van de appellante in het proces

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2010, gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, een onderneming gevestigd te [vestigingsplaats], had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv met betrekking tot correctie- en boetenota's over de jaren 2003 tot en met 2005. Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante niet tijdig de gronden van het bezwaar had ingediend. De rechtbank Alkmaar had eerder het beroep van appellante tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad overweegt dat het op de weg van appellante ligt om aan te tonen dat de aangetekende zending van het Uwv niet op de gebruikelijke wijze door TNT Post is verwerkt. Appellante heeft echter niet kunnen aantonen dat de zending niet is ontvangen. De Raad stelt vast dat het Uwv de appellante tijdig heeft geïnformeerd over de noodzaak om de gronden van het bezwaar in te dienen en dat appellante deze gelegenheid niet heeft benut. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

Daarnaast merkt de Raad op dat appellante, door uitstel van gronden te vragen, een risico heeft genomen dat nu tegen haar werkt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

10/1413 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 januari 2010, 08/2482 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2010. Voor appellante is verschenen mr. drs. A.E.T.M. van de Camp, advocaat te Uden. Het Uwv heeft zich, na voorafgaand schriftelijk bericht, niet doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten.
1.1. Bij besluiten van 21 maart 2008 heeft het Uwv appellante in kennis gesteld van de correctie- en boetenota’s over de jaren 2003 tot en met 2005. Tegen deze besluiten is namens appellante bij brief van 25 april 2008 bezwaar gemaakt. Daarbij is verzocht appellante een termijn te stellen voor het motiveren van het bezwaar. Voorts heeft appellante verzocht te worden gehoord in bezwaar. Bij aangetekend verzonden brief van 6 mei 2008 heeft het Uwv appellante verzocht om binnen vier weken na dagtekening de gronden van het bezwaar in te dienen.
1.2. Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 3 juli 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2. Tussen partijen is in geding of het Uwv de gemachtigde van appellante de gelegenheid heeft geboden om het verzuim te herstellen.
4.3. De Raad stelt vast dat het bezwaarschrift van 25 april 2008 niet de gronden van het bezwaar bevat. Bij aangetekend verzonden brief van 6 mei 2008, gericht aan het postbusnummer van de gemachtigde van appellante, heeft het Uwv verzocht om toezending van de gronden van het bezwaar binnen vier weken na dagtekening van die brief. Daarbij is medegedeeld dat het niet tijdig voldoen aan dit verzoek kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarin het Uwv van TNT Post geen bericht heeft ontvangen dat de brief van 6 mei 2008 niet kon worden bezorgd, dan wel niet is afgehaald, het niet op de weg van het Uwv ligt om aannemelijk te maken dat de brief van 6 mei 2008 is aangeboden aan appellante. Het ligt daarentegen op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat de aangetekende zending niet op de gebruikelijke wijze door TNT Post is verwerkt. Daarin is appellante volgens de Raad niet geslaagd. Gelet hierop moet ervan uitgegaan worden dat appellante de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen, zodat het Uwv na het ongebruikt verstrijken van de daartoe gestelde termijn bevoegd was het bezwaar van appellante, zonder appellante daarover te horen, niet-ontvankelijk te verklaren met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb.
4.5. Met betrekking tot de boetenota’s over de jaren 2003 tot en met 2005 heeft appellante met een beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aangevoerd dat zij in de gelegenheid moet worden gesteld haar bezwaren tegen de boetes aan een onafhankelijke rechter voor te leggen. De Raad merkt hierover op dat appellante, door tijdige indiening van een bezwaarschrift, die rechtsgang op juiste wijze heeft ingezet. Door daarbij te kiezen om niet onmiddellijk te voldoen aan de eisen die gesteld zijn bij wet aan een ontvankelijk bezwaarschrift, maar uitstel van gronden te vragen, heeft appellante een zeker risico genomen, welk risico geheel voor haar rekening komt. Hieraan doet de door appellante vermeende strekking van artikel 6 van het EVRM niet af, omdat deze bepaling de toepassing van regels van procesrecht, zoals hier aan de orde, in een geval als het onderhavige niet ter zijde stelt.
4.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R.C. Schoemaker en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) C. de Blaeij.
RB