ECLI:NL:CRVB:2010:BO8869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- G.M.T. Berkel-Kikkert
- M.I. ’t Hooft
- Rechtspraak.nl
Terugwerkende kracht van indicatiebesluit in AWBZ-zaken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een indicatiebesluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De zaak betreft de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat een indicatiebesluit met terugwerkende kracht kan worden verleend, ondanks het uitgangspunt dat dit in beginsel niet mogelijk is. Betrokkene, vertegenwoordigd door zijn ouders, had een aanvraag ingediend voor een vervolgindicatie ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar had deze niet tijdig ingediend. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van CIZ vernietigd, omdat er bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat betrokkene onder de gegeven omstandigheden geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet tijdig indienen van de aanvraag. CIZ had geen gronden aangevoerd om te stellen dat de gevraagde indicatie niet met terugwerkende kracht kon worden gerealiseerd. De Raad wees erop dat in het advies van het College voor Zorgverzekeringen ten onrechte een limitatieve opsomming werd gegeven van omstandigheden die afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigen. Dit miskent dat er ook andere omstandigheden kunnen zijn waarin een indicatie met terugwerkende kracht kan en moet worden verleend.
De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de indicatie, vastgesteld bij besluit van 19 oktober 2007, dient te zijn 2 november 2006. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bepaalde dat CIZ een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat van CIZ een griffierecht van € 447,-- werd geheven.