ECLI:NL:CRVB:2010:BO8863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6299 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2010 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant het verschuldigde griffierecht van € 110,-- niet binnen de gestelde termijn had betaald. Appellant had in verzet aangevoerd dat hij betalingsonmacht had en dat de Raad hem niet in de gelegenheid had gesteld om bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van het griffierecht.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant het griffierecht niet heeft betaald, zelfs niet na een rappelbrief van 4 maart 2010. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren in het verzetschrift die konden leiden tot de conclusie dat appellant het verzuim niet kon worden tegengeworpen. Appellant had pas in verzet een beroep op onvermogen gedaan, en had ook niet tijdig om uitstel van betaling verzocht.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen dan in de eerdere uitspraak. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk werd het verzet ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 december 2010.

Uitspraak

09/6299 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 november 2009, 09/1004 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen
Datum uitspraak: 21 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 22 juni 2010 heeft de Raad het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 9 november 2010. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 22 juni 2010 berust, kort samengevat, hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 110,-- niet binnen de laatstelijk bij aangetekend verzonden brief van 4 maart 2010 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven en overweegt daartoe het volgende.
De Raad stelt vast dat appellant het griffierecht niet heeft betaald, ook niet na de rappelbrief van 4 maart 2010.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat er sprake was van betalingsonmacht en dat het verwijtbaar is dat de Raad appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld een aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen, de beslissing hieromtrent af te wachten en nadere informatie in te winnen bij appellant.
In het verzetschrift heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden die kunnen leiden tot de conclusie dat appellant het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Daarbij merkt de Raad op dat appellant eerst in verzet - en dus niet binnen de termijn waarin het griffierecht moest worden voldaan - een beroep op onvermogen heeft gedaan en dat hij evenmin binnen de gestelde termijn om uitstel van betaling heeft verzocht. Tot slot is de Raad niet gebleken dat appellant in verband met de door hem gestelde betalingsonmacht (tijdig) van de mogelijkheid tot het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht voor het onderhavige hoger beroep gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J van der Ham als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) I. Mos.
KR