ECLI:NL:CRVB:2010:BO8859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1073 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag volledige vervoerskostenvergoeding op basis van Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellante had op 21 maart 2007 een aanvraag ingediend voor een volledige vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het College had deze aanvraag op 23 augustus 2007 afgewezen, met de motivatie dat appellante met een scootmobiel en een vervoerspas voor het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) variant 'deur tot deur plus' in haar vervoersbehoefte kon voorzien. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het College zijn standpunt kon baseren op het advies van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), dat op 19 juli 2007 was uitgebracht. De Raad oordeelde dat het advies zowel qua totstandkoming als inhoudelijk deugdelijk was. Appellante had zelf aangegeven dat zij in staat was om met de AOV variant 'rechtstreeks en alleenreizend' te reizen, wat de Raad als een belangrijke factor meebracht in zijn beoordeling.

De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om gebruik te maken van het AOV, ondanks haar fysieke en psychische aandoeningen. De argumenten die appellante in hoger beroep naar voren bracht, waren grotendeels herhalingen van eerdere stellingen en leidden niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/1073 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2010, 09/95 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 december 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.E. Kolthof, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2009. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 21 maart 2007 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) een aanvraag ingediend om een volledige vervoerskostenvergoeding. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het College advies ingewonnen bij Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ). CIZ heeft op 19 juli 2007 advies uitgebracht. Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het College de aanvraag van appellante afgewezen. Het College heeft daartoe overwogen dat appellante met een scootmobiel en een vervoerspas voor het Aanvullend Openbaar vervoer (hierna: AOV) variant ‘deur tot deur plus’ in haar vervoersbehoefte kan voorzien.
1.2. Appellante heeft tegen het besluit van 23 augustus 2007 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het College opnieuw bij CIZ advies ingewonnen.
CIZ heeft op 20 februari 2008 en op 4 november 2008 adviezen uitgebracht. Bij besluit van 15 december 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het College overwogen dat appellante met een scootmobiel en een vervoerspas voor het AOV variant ‘rechtstreeks en alleenreizend’ in haar gehele verplaatsingsbeboefte kan voorzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 23 augustus 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 30, tweede lid, aanhef en onder b, ten derde, van de op artikel 5, eerste lid, van de Wmo gebaseerde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (hierna: Vmo) kan een door het College te verstrekken individuele vervoersvoorziening bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, een eigen auto, een gesloten buitenwagen, een open elektrische buitenwagen of vervoer door derden.
4.2. In artikel 3.2.f.2 van de Beleidsregels voor de voorzieningen uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is bepaald dat bij het verstrekken van de in artikel 30, tweede lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vmo bedoelde volledige vervoerskostenvoorziening uitgangspunt is dat hiermee de dagelijks noodzakelijke en voor de betrokkene zeer essentiële vervoersbehoefte kan worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, collectief vervoer en andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld scootmobiel, fiets) geen adequate oplossing bieden.
4.3. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of appellante in haar verplaatsingsbehoefte kan voorzien met een scootmobiel en een vervoerspas voor het AOV variant ‘rechtstreeks en alleenreizend’.
4.4. Het College heeft zich voor zijn standpunt dat appellante in haar verplaatsingsbehoefte kan voorzien met een scootmobiel en een vervoerspas voor het AOV variant ‘rechtstreeks en alleenreizend’ gebaseerd op het onder 1.2 genoemde advies van CIZ van 4 november 2008. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College zijn standpunt op dit advies kon en mocht baseren, aangezien dit zowel wat de wijze van totstandkoming betreft als naar zijn inhoud deugdelijk is te achten. De Raad verenigt zich met overweging 2.2.1 tot en met 2.2.3 en overweging 2.3 van de aangevallen uitspraak waarop dit oordeel is gebaseerd en verwijst daarnaar. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellante zelf heeft aangegeven dat zij in staat is met het AOV variant ‘rechtstreeks en alleenreizend’ te reizen. De Raad verwijst naar de brief van appellante van 24 augustus 2007 aan mevrouw Brienesse van de afdeling Klachtenafhandeling en naar overweging 19 en 20 van het aanvullend bezwaarschrift van 28 september 2007.
4.5. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd komt neer op een herhaling van hetgeen appellante reeds eerder heeft aangevoerd en leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Voor zover appellante heeft gesteld dat zij geen gebruik kan maken van het AOV omdat zij op grond van haar fysieke en psychische aandoeningen niet in staat is tijdig afspraken voor het AOV te maken, heeft zij deze stelling niet aannemelijk gemaakt.
4.6. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.J.A. Kooijman als leden in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) B. Bekkers.
SB