ECLI:NL:CRVB:2010:BO8809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2346 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de verlaging van haar bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellante ontvangt sinds 1993 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In februari 2008 werd zij uitgenodigd voor een gesprek over een baan bij een werkgever in Rotterdam, maar zij weigerde deze functie omdat zij deze te min vond. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam verlaagde daarop haar bijstand met 100% voor de periode van 1 maart tot 1 april 2008. Na bezwaar werd deze verlaging teruggebracht tot 50%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College terecht had vastgesteld dat appellante een aanbod voor algemeen geaccepteerde arbeid had geweigerd. De Raad concludeerde dat appellante zonder goede reden had geweigerd om de aangeboden functie te aanvaarden, wat in strijd was met haar verplichting onder de WWB. De Raad bevestigde de kwalificatie van de gedraging van appellante als een gedraging van de zesde categorie, wat leidt tot een verlaging van de bijstandsnorm. De Raad zag geen aanleiding om de verlaging verder te beperken dan het College had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

09/2346 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 maart 2009, 08/2178 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Wintjes, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2010. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dinç, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sedert 1993 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op haar rustte ten tijde in dit geding van belang ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.
1.2. In verband met een zogenoemd doelmatigheidsonderzoek is appellante uitgenodigd voor een gesprek op 26 februari 2008 met haar klantmanager A. Burnet en met een aan het project Werk Direct verbonden projectmedewerker E. Booltink. In dat gesprek is een baan bij [R.] in Rotterdam aan de orde gekomen. Het zich onder de stukken bevindende rapport van 29 februari 2008 bevat onder meer een verslag van het gesprek.
1.3. Bij besluit van 29 februari 2008 heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 1 maart 2008 tot 1 april 2008 met 100% verlaagd op de grond dat appellante op 26 februari 2008 een haar gedaan aanbod van een baan heeft afgeslagen.
1.4. Bij besluit van 22 april 2008 heeft het College het tegen het besluit van 29 februari 2008 gemaakte bezwaar gegrond verklaard in die zin dat de maatregel is beperkt tot een verlaging van de bijstand met 50%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 22 april 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van toepassing zijnde bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat appellante op 26 februari 2008 een concreet aanbod voor een functie bij [R.] is gedaan en dat het in die functie gaat om algemeen geaccepteerde arbeid. De gemachtigde van het College heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat een samenwerkingsverband bestaat tussen de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Werk Direct en dat in dat kader banen bij [R.] kunnen worden aangeboden. Nadat appellante had aangegeven dat zij geen medische beperkingen heeft die het aanvaarden van een baan in de weg staan, is ook haar een functie aangeboden bij [R.] en wel bij het Buurt Service Team. De contractsduur zou drie maanden zijn en zij zou het minimumloon ontvangen. Dat appellante een baan bij [R.] is aangeboden vindt ook bevestiging in het rapport van 29 februari 2008 voor zover daarin is vermeld dat appellante heeft geweigerd om bij [R.] te gaan werken omdat een functie bij [R.] te min voor haar zou zijn. De Raad is verder niet gebleken dat appellante vanwege medische beperkingen niet in staat zou zijn het bij [R.] voorhanden zijnde werk te verrichten. De aan Aob Compaz verbonden arts D.F.M.J. Willems die appellante op 21 juli 2006 heeft onderzocht, zag in de door appellante geuite lichamelijke klachten geen aanleiding tot het stellen van beperkingen, terwijl ook de psychologe drs. A. Bonnema die appellante op 26 september 2006 heeft onderzocht, van oordeel was dat appellante in staat is gedurende 40 uren per week te werken. Appellante zelf heeft ook geen stukken van bijvoorbeeld haar huisarts in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij lichamelijke of psychische beperkingen heeft die aan het verrichten van werk in de weg staan.
4.2. Gezien het rapport van 29 februari 2008 staat voor de Raad vast dat appellante op 26 februari 2008 niet, zoals zij in het beroepschrift heeft gesteld, aandacht heeft gevraagd voor haar klachten maar heeft geweigerd een baan bij [R.] te aanvaarden en wel omdat zij een baan bij [R.] te min vond. Dat betekent dat appellante op 26 februari 2008 zonder goede reden heeft geweigerd een baan bij [R.] te aanvaarden, zodat zij heeft gehandeld in strijd met de ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB op haar rustende verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
4.3. In de artikelen 6 tot en met 12 van de ingevolge artikel 8 van de WWB vastgestelde Afstemmingsverordening worden de gedragingen ten aanzien waarvan de bijstand wordt verlaagd onderscheiden in categorieën. Ingevolge artikel 8, vijfde lid, van de Afstemmingsverordening is het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid een gedraging van de zesde categorie. De Raad is van oordeel dat het College de gedraging van appellante terecht heeft gekwalificeerd als een gedraging van de zesde categorie.
4.4. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Afstemmingsverordening leidt een gedraging van de zesde categorie tot een verlaging van 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand. Bij zijn besluit van 22 april 2008 heeft het College de verlaging van de bijstand beperkt tot 50% gedurende een maand. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat de ernst van de gedraging van appellante, de mate waarin haar de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin zij verkeerde, aanleiding moeten geven om met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening de verlaging van de bijstand te beperken tot minder dan 50% van de bijstandsnorm of gedurende een kortere periode dan een maand. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) I. Mos.
NK