ECLI:NL:CRVB:2010:BO8724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1512 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen terugvordering bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Mous, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2009. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2008 ongegrond verklaard, waarbij het College het bezwaar van appellante tegen een brief van 13 maart 2008 niet-ontvankelijk had verklaard.

De Raad oordeelde dat de mededeling van het College in de brief van 13 maart 2008 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe rechtsgevolgen waren ontstaan die niet al door het eerdere besluit van 7 augustus 2007 waren teweeggebracht. Appellante had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 7 augustus 2007, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2008 gegrond, omdat dit besluit niet op een deugdelijke motivering berustte.

De Raad besloot de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en veroordeelde het College in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 322,-- in zowel beroep als hoger beroep. Tevens werd bepaald dat het College het griffierecht van in totaal € 149,-- aan appellante diende te vergoeden.

Uitspraak

09/1512 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2009, 08/3370 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Mous, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 10 november 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluit 7 augustus 2007, voor zover hier van belang , heeft het College de kosten van de aan appellante over de periode van 22 december 2004 tot 1 januari 2006 verleende bijstandsuitkering tot een bedrag van € 955,49 van appellante teruggevorderd en bepaald dat met ingang van 1 september 2007 met € 48,36 per maand moet worden afgelost.
1.3. Bij brief van 13 maart 2008 heeft het College appellante meegedeeld dat de Dienst Werk en Inkomen een vordering op haar heeft van € 955,49 in verband met aan haar ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 22 december 2004 tot en met 31 december 2005, dat het saldo van deze vordering € 762,05 bedraagt, dat vanaf januari 2008 geen betalingen meer worden ontvangen en dat zij de vordering met ingang van 1 april 2008 moet aflossen met € 48,36 per maand.
1.4. Bij besluit van 1 augustus 2008 heeft het College het bezwaar tegen de brief van 13 maart 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante geen belang meer heeft bij de behandeling van haar bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het College het bezwaar van appellante terecht wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 januari 2005, LJN AS2079) is de mededeling van een bestuursorgaan over de hoogte van een nog terug te betalen bedrag waarover in het verleden een besluit is genomen niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook de mededeling van een bestuursorgaan dat het maandelijkse bedrag waarmee een vordering wordt afgelost geen wijziging ondergaat ten opzichte van een in het verleden genomen besluit waarbij die aflossingsverplichting werd opgelegd is niet op rechtsgevolg gericht.
4.2. De Raad stelt vast dat appellante tegen het besluit van 7 augustus 2007 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Daarmee is komen vast te staan dat het College op appellante een vordering heeft van € 955,49 en dat met ingang van 1 september 2007 met € 48,36 per maand moet worden afgelost.
4.3. Met de mededeling in de brief van 13 maart 2008 dat ter zake van ten onrechte verleende bijstand nog een bedrag van € 762,05 openstaat en appellante die vordering met ingang van 1 april 2008 moet aflossen met € 48,36 per maand zijn naar het oordeel van de Raad geen rechtsgevolgen in het leven geroepen die niet al door het besluit van 7 augustus 2007 teweeg waren gebracht, zodat die mededeling geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het bezwaar van appellante tegen de brief van 13 maart 2008 had daarom op die grond niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4.4. De rechtbank heeft hetgeen de Raad hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 heeft overwogen niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2008 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen omdat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet op een deugdelijke motivering berust. De Raad ziet voorts aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 1 augustus 2008;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 322,--, te betalen aan de griffier van de Raad en in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-- aan appellante;
Bepaalt dat het College aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.J.A. Kooijman als leden in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) B. Bekkers.
SB