Centraal Administratiekantoor B.V. (hierna: CAK)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 januari 2010, 09/330 (hierna: aangevallen uitspraak)
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 22 december 2010
CAK heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 december 2010. CAK is met voorafgaand bericht niet verschenen. Betrokkene is verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 12 december 2008 bij CAK een aanvraag ingediend om compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008, als bedoeld in artikel 118a van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.2. CAK heeft bij besluit van 28 januari 2009 de aanvraag van betrokkene afgewezen. CAK heeft daartoe overwogen dat betrokkene niet voldoet aan de ingevolge de Zvw geldende voorwaarden om de compensatie eigen risico te ontvangen.
1.3. Bij besluit van 11 maart 2009 heeft CAK het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 januari 2009 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 11 maart 2009 wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigd besluit in stand blijven. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken is dat de berekening van CAK, dat betrokkene in het jaar 2006 niet meer dan 180 standaard dagdoseringen - maar 150 - van de werkzame stof budesonide afgeleverd heeft gekregen, onjuist is. Betrokkene is in dat jaar terecht niet in een farmaceutische kostengroep ingedeeld, waardoor zij niet aan de voorwaarden voor compensatie voldoet.
3.1. CAK heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. CAK stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van betrokkene terecht kennelijk ongegrond is verklaard, omdat het CAK op grond van de toepasselijke regelgeving uit moet gaan van de juistheid van de door Vektis geleverde gegevens. Een hoorzitting kan vanuit dit perspectief niets toevoegen aan de beoordeling van het bezwaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van CAK zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Raad stelt tevens vast dat de rechtbank op grond van een inhoudelijke beoordeling van het geschil heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 11 maart 2009 geheel in stand blijven.
4.2. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of CAK voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Uit vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 31 augustus 2006, LJN AY8271 en 9 juni 2009, LJN BJ0878, vloeit voort dat eerst sprake is van (voldoende) processueel belang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3. De Raad is van oordeel dat CAK onvoldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak nu de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde, tussen partijen bij de rechtbank in geschil zijnde, besluit geheel in stand blijven en het hoger beroep van CAK zich niet richt tegen die bepaling en de gronden waarop deze berust. CAK kan met zijn hoger beroep derhalve geen resultaat bereiken dat voor hem feitelijk betekenis kan hebben.
4.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep van CAK niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. De Raad acht ten slotte termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb vergoeding van de proceskosten van betrokkene, welke worden gesteld op € 44,50 aan reiskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt CAK in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 44,50 aan reiskosten;
Bepaalt dat van CAK een griffierecht van € 447,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.