ECLI:NL:CRVB:2010:BO8010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6176 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening van uitkeringen op basis van erfenis en huwelijksrelatie onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2010 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, die sinds 1984 een periodieke uitkering ontvangt op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerster van 8 oktober 2009. Dit besluit hield in dat de erfenis van de echtgenote van appellant zou worden meegerekend bij de berekening van zijn uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2007 melding heeft gemaakt van de erfenis van zijn echtgenote, en dat de verweerster op basis van deze informatie een berekeningsbeschikking heeft afgegeven waarin een bedrag van € 2.250,- per maand aan voorlopige inkomsten uit vermogen op de uitkering in mindering werd gebracht.

De Raad overweegt dat volgens artikel 19 van de Wuv de inkomsten uit vermogen van zowel de uitkeringsgerechtigde als zijn echtgenoot in aanmerking moeten worden genomen. De Raad wijst erop dat het niet relevant is of de erfenis door de echtgenoot is verkregen, aangezien de wet expliciet bepaalt dat ook het vermogen van de echtgenoot meetelt. De Raad verwerpt het argument van appellant dat de erfenis buiten beschouwing moet blijven, en stelt vast dat de huwelijksrelatie en de bijbehorende vermogensverdeling bepalend zijn voor de berekening van de uitkering.

Daarnaast behandelt de Raad de stelling van appellant dat de wijziging in de wetgeving per 1 januari 2009 hem zou moeten vrijwaren van herberekening van zijn uitkering. De Raad concludeert dat de oude wetgeving van toepassing was op het moment dat de erfenis werd verkregen, en dat er geen overgangsbepalingen zijn die een andere conclusie rechtvaardigen. De Raad verklaart het beroep van appellant ongegrond en bevestigt de beslissing van de verweerster, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/6176 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 9 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 8 oktober 2009, kenmerk BZ 48497 JZ/U80/2009 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940 1945 (Wuv).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1944, ontvangt sedert 1 oktober 1984 een periodieke uitkering op grond van de Wuv. In 2007 heeft de echtgenote van appellant een erfenis ontvangen. Van deze erfenis heeft appellant op het inlichtingenformulier 2007 aan verweerster mededeling gedaan.
1.2. Bij berekeningsbeschikking van 30 juni 2009, in samenhang bezien met de brief van 20 mei 2009, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster bepaald dat met de erfenis rekening wordt gehouden bij de berekening van de periodieke uitkering en dat, in afwachting van nadere gegevens, met ingang van 1 juni 2009 alvast een bedrag van € 2.250,- per maand aan voorlopige inkomsten uit vermogen op de uitkering in mindering wordt gebracht.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wuv - voor zover hier van belang - worden op de uitkeringen in mindering gebracht: de inkomsten uit vermogen van de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot.
2.2. In artikel 19, vijfde lid, van de Wuv, zoals dit tot 1 januari 2009 luidde, was - voor zover hier van belang - bepaald:
a. dat de inkomsten uit vermogen, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden berekend naar het vermogen dat de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot op het tijdstip van de aanvraag, bedoeld in artikel 30, bezitten en hoe deze inkomsten worden bepaald;
b. dat, indien na het tijdstip van de aanvraag aan de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot andere vermogensbestanddelen toevallen, de inkomsten uit het vermogen opnieuw worden berekend overeenkomstig het bepaalde onder a;
c. (…).
2.3. Ingevolge de Wet van 20 november 2008 (Stb. 2008, 531) is onder meer onderdeel b van artikel 19, vijfde lid, van de Wuv per 1 januari 2009 vervallen.
2.4. Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de erfenis buiten beschouwing moet blijven, omdat deze niet door hemzelf maar door zijn echtgenote is verkregen. Naar het oordeel van de Raad gaat dit argument niet op. In artikel 19, eerste lid, van de Wuv is duidelijk geregeld dat ook met inkomsten uit vermogen van de echtgenoot van de uitkeringsgerechtigde rekening moet worden gehouden. Tot dit vermogen behoort in het geval van appellant de door zijn echtgenote verkregen erfenis. Dat appellant - naar blijkt uit een door hem overgelegde notariële akte van huwelijkse voorwaarden - buiten elke gemeenschap van goederen met zijn echtgenote is gehuwd, doet hierbij niet ter zake. De vermogensinkomsten van de echtgenote moeten worden meegenomen vanwege de huwelijksrelatie als zodanig. Door welk huwelijksgoederenregime het huwelijk wordt beheerst, is daarbij niet van belang (CRvB 26 maart 1992, LJN AI3482). Dat de echtgenote appellant in haar testament als erfgenaam heeft uitgesloten, maakt dit niet anders. Ook die omstandigheid doet - wat er overigens van zij - aan het bestaan van de huwelijksrelatie niet af.
2.5. Appellant heeft verder betoogd dat de sinds 1 januari 2009 geldende tekst van artikel 19, vijfde lid, van de Wuv eraan in de weg staat om het vermogen en de inkomsten daaruit opnieuw vast te stellen. Ook die stelling kan niet slagen. Ten tijde van het verkrijgen van de erfenis gold nog de oude tekst van het vijfde lid, zoals hierboven onder 2.2 is weergegeven. Op dat moment was sprake van een vermogenstoeval in de zin van het - toen nog bestaande - onderdeel b van dit artikellid, die aanleiding gaf om het vermogen en de inkomsten daaruit opnieuw te berekenen. Er is geen (overgangs)bepaling aan te wijzen die dit anders maakt. In tegendeel, uit artikel VI van de Wet van 20 november 2008 volgt dat vanaf 1 januari 2009 moet worden uitgegaan van het recht op uitkering zoals dit op 31 december 2008 bestond. In het geval van appellant wordt de aanspraak op uitkering per 31 december 2008 mede bepaald door de reeds in 2007 verkregen erfenis. Dat verweerster pas in 2009 tot aanpassing van de uitkering heeft besloten, acht de Raad dan ook niet van belang.
2.6. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) C. de Blaeij.
HD